Eindigt het recht van beklemming als de beklemhuur niet wordt betaald? Wat volgt uit het gewoonterecht?
Het recht van beklemming sterft langzaam uit: nieuwe rechten kunnen sinds 1992 niet meer worden gevestigd en oude rechten eindigen ooit, maar wanneer?
1. Het recht van beklemming
Voor een niet-Groninger is schrijven over het recht van beklemming als het zich begeven op glad ijs. Ik waag het daarom niet over dit oude zakelijke recht veel meer te schrijven dan wat uit recente rechtspraak (die de aanleiding is voor dit stukje) gemeld kan worden, voorafgegaan door een korte beschrijving van de aard van het beklemrecht. Degene die interesse heeft in andere aspecten van dit typisch Groningse oudvaderlandse recht verwijs ik graag naar diverse interessante publicaties die zijn verschenen op internet. Ik noem bijvoorbeeld de scriptie van M. Pothast, Beklemrecht, www.huisjurist.nl onder ‘publicaties’).
De definitie van het beklemrecht die ik aantrof bij Beekhuis (Asser-Beekhuis, Tweede Deel – Zakenrecht, negende druk, W. E. J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1963, p. 292) geldt nog steeds als leidend: “Het recht van beklemming is een zakelijk recht, dat de gerechtigde (beklemde meier genoemd) de bevoegdheid geeft eens anders grond te houden, te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten, onder de verplichting aan de eigenaar een vaste jaarlijkse huur te betalen, en bovendien een bepaalde geldsom (geschenk) te voldoen bij overdracht en vererving, alsmede ter zake van het huwelijk van de meier.”
Aan Asser-Beekhuis (a.w. p. 293) ontleen ik voorts de bijzonderheid dat de eigendom van de door de meier op de grond gestichte gebouwen toebehoort…