Naar de inhoud

Geen landbouwvrijstelling bij verkoop landbouwgrond aan projectontwikkelaar

Samenvatting

Belanghebbende exploiteert met zijn echtgenote in maatschapsverband een boerderij. Belanghebbende heeft een deel van de landbouwgrond verkocht aan een projectontwikkelaar. Hof Amsterdam (NTFR 2014/667) heeft geoordeeld dat de fiscale gevolgen van de te sluiten transactieovereenkomst voor belanghebbenden zo essentieel waren, dat niet gezegd kan worden dat de overeenkomst eerder tot stand is gekomen dan op de dag waarop een definitieve schriftelijke vastlegging daarvan is ondertekend (7 februari 1996). De transactiewinst dient dan ook in 1996 te worden verantwoord. Volgens belanghebbenden moet de transactiewinst voor 50% worden toegerekend aan de bv aangezien met ingang van 1 juli 1995 tussen belanghebbenden en de bv een maatschap tot stand is gekomen voor wier rekening de (voorheen door de maatschap tussen belanghebbenden gedreven) landbouwonderneming wordt uitgeoefend en waarin de bv gerechtigd is tot 50% van de winst. Het hof oordeelde dat belanghebbenden niet aannemelijk hebben gemaakt dat op 7 februari 1996 de maatschap met de bv tot stand was gekomen. Evenmin hebben zij het bestaan van zakelijke redenen aannemelijk gemaakt op grond waarvan terugwerkende kracht aan de maatschap met de bv zou moeten worden verleend. De transactiewinst kan dan ook niet worden toegerekend aan de bv. Volgens het hof is de landbouwvrijstelling niet van toepassing, omdat er ten tijde van de verkoopovereenkomst geen objectieve verwachting bestond dat de grond binnen zes jaar buiten het landbouwbedrijf zou worden aangewend. Omdat er sprake is van een pleitbaar standpunt heeft het hof de verhogingen laten vervallen.

De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 RO.