Geen waardedrukkend effect recht van gebruik en bewoning
Samenvatting
Erflaatster is in 2003 overleden. Bij testament heeft zij belanghebbende tot enig erfgenaam benoemd. Belanghebbende en erflaatster waren ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van een woning, die zij in 2002 hadden gekocht. In de desbetreffende notariële akte van levering is een bepaling opgenomen dat na overlijden van de eerststervende ten behoeve van de langstlevende de beperkte rechten van gebruik en bewoning zullen worden gevestigd. Aan deze bepaling is na het overlijden van erflaatster geen uitvoering gegeven. In geschil is of belanghebbende een waardevermindering voor het beperkt zakelijk recht van gebruik en bewoning in aanmerking mag nemen. Het hof oordeelt, in navolging van de rechtbank, dat belanghebbende de volle eigendom van de helft van de woning krachtens erfrecht heeft verkregen. Een beperkt zakelijk recht van gebruik en bewoning was niet gevestigd. Een waardevermindering kan dan ook niet in aanmerking worden genomen.
(Hoger beroep ongegrond.)
Commentaar
In de onderhavige procedure is in geschil voor welke waarde de onverdeelde helft van de woning die tot de nalatenschap van de erflaatster behoorde, in de heffing van successierecht (sinds 1 januari 2010: erfbelasting) moet worden betrokken. De bijzonderheid in deze casus is dat de erflaatster en de mede-eigenaar van de woning hadden afgesproken dat bij het overlijden van de eerststervende een zakelijk genotsrecht zou worden gevestigd ten behoeve van de langstlevende. De vraag is of deze afspraak een waardedrukkend effect heeft op de onverdeelde helft van de woning die wordt nagelaten.
Het is vaste jurisprudentie dat bij de waardering van onroerende zaken moet worden uitgegaan van de vrije waarde tenzij sprake is van een gebruiksrecht dat werking heeft tegen derden, omdat het een zakelijk…