Naar de inhoud

Geen wilsgebreken of wilsontbreken, wel derogerende werking van de redelijkheid en de billijkheid (HR 26 september 2003, NJ 2004, 21)

1. Inleiding

De derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid is neergelegd in art. 6:2 lid 2 BW en art. 6:248 lid 2 BW. Het beginsel dat partijen zich jegens elkaar moeten gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid, brengt mee dat, hoewel zij in principe strikt gehouden zijn aan hetgeen zij zijn overeengekomen, er zich bepaalde omstandigheden kunnen voordoen waardoor een beroep op de overeenkomst niet is gerechtvaardigd. Het hierna te bespreken arrest van de Hoge Raad van 26 september 2003, NJ 2004, 21, toont aan dat een grotere rol is weggelegd voor de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid, dan de wettekst aangeeft en de wetgever indertijd heeft kunnen bevroeden. Zoals ook blijkt op andere terreinen van het verbintenissenrecht, waarbij gedacht kan worden aan de regeling van de algemene voorwaarden, de verzuimregeling en de verjaring, wordt het instrument van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid uit de kast gehaald om tot een redelijke oplossing te komen.

Om deze beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid buiten twijfel te stellen, bepalen art. 6:2 lid 2 BW en art. 6:248 lid 2 BW dat een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, voorzover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het criterium “naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar” wijst op een terughoudende toepassing.2

2. Derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid in het algemeen

De terughoudende benadering in de artt. 6:2 lid 2 BW en 6:248 lid…