Naar de inhoud

Geruisloze inbreng in BV: niet alle activa behoeven te worden ingebracht

Mede naar aanleiding van de arresten HR 12 december 2003, nrs. 37 490 en 38 538, BNB 2004/116c en 117c, besproken in FBN 2004, nr. 24, heeft de Staatssecretaris van Financiën vragen beantwoord in verband met de geruisloze inbreng in een BV. De Hoge Raad heeft in deze arresten geoordeeld dat de geruisloze inbreng ook doorgang kan vinden indien in de periode tussen het overgangstijdstip en het moment van daadwerkelijke inbreng in de BV, een (wezenlijk) deel van de onderneming is vervreemd aan een derde. Voorwaarde is wel dat het resterende deel van de ingebrachte onderneming nog steeds een onderneming vormt.

Aan de Staatssecretaris van Financiën is gevraagd of de geruisloze inbrengfaciliteit ook geldt als een onroerende zaak die wordt gebruikt in de onderneming in het kader van de omzetting wordt overgeheveld naar het privévermogen van de inbrenger. Immers, in het besluit van 11 augustus 2004, Notafax 2004, nr. 193 waarin de standaardvoorwaarden bij artikel 3.65 Wet IB 2001 zijn opgenomen, staat dat onttrekking van vermogen aan de onderneming alleen is toegestaan als dat vermogen géén functie meer vervult in de onderneming (zie paragraaf 4.1).

In antwoord op de vragen keurt de staatssecretaris het volgende goed:

  1. Vermogensbestanddelen kunnen in het kader van een geruisloze omzetting met toepassing van artikel 3.65 Wet IB 2001 worden onttrokken. Het kan daarbij gaan om vermogensbestanddelen die tot het keuzevermogen dan wel tot het verplichte ondernemingsvermogen behoren. Wel merkt de staatssecretaris op dat hetgeen wordt onttrokken géén (zelfstandig deel van een) onderneming mag vormen (zie HR 12 september 2003, Notafax 2003, nr. …