Gevaarzetting en risicoverhoging
1. Inleiding
“Wanneer men beweert, dat iemand gevaar veroorzaakt, zegt men toch niet anders dan dat hij de kans op schade grooter maakt, dan zij in normale omstandigheden is.”
Zo zegt Scholten het in zijn dissertatie uit 1899, en pregnanter:
“gevaar is toch zeker niet anders dan vermeerdering van risico boven het gewone uit?”2
Reeds in het Romeinse recht was aanvaard dat gevaarzetting leidt tot aansprakelijkheid,
“immers ook diegene wordt geacht schade te hebben toegebracht, die daartoe de gelegenheid heeft gecreëerd”.3
Toch blijken er over dit leerstuk misverstanden en onduidelijkheden te heersen, die mede lijken voort te komen uit een onjuiste interpretatie van het Kelderluik-arrest.4
In dit artikel zal ik een poging ondernemen de hoofdlijnen van het systeem van gevaarzetting in kaart te brengen, op basis van jurisprudentie en dogmatiek. Daartoe zal ik beginnen met de vraag, wat eigenlijk de daad van gevaar zetting is. Daarna zullen achtereenvolgens de twee achtereenvolgende vereisten voor onrechtmatigheid bij gevaarzetting worden behandeld, de zogenaamde risicodrempel en de eventuele voorzorgsmaatregelen. In dat kader zal ik de kritiek op de rechtspraak inzake de ongelukkige samenloop van omstandigheden bestrijden. Ik zal mij beperken tot de onrechtmatigheidseis, waarbij ik zijdelings de toerekeningseis aanroer.
Overigens ga ik ook niet in op wat een eeuw geleden werd aangeduid als de gevaarzettingsleer of risicoleer (Gefährdungshaftung).5 Die leer had betrekking op erkenning van risico-aansprakelijkheden.6 Het kenmerkende van risicoaansprakelijkheid is dat de laedens aansprakelijk is ongeacht of er een ongeoorloofde daad kan worden aangewezen: het bezit van bijvoorbeeld een dier kan bijvoorbeeld bezwaarlijk als ongeoorloofd worden beschouwd. Dit zijn…