Naar de inhoud

Gevolgen vergoedingsvorderingen tussen echtgenoten ex art. 1:87 BW voor Wet IB 2001 (2013.24.3001)

De redactie van NTFR bespreekt het besluit van de staatssecretaris van Financiën betreffende de gevolgen voor de inkomstenbelasting van vergoedingsvorderingen tussen echtgenoten ex art. 1:87 e.v. BW. Per 1 januari 2012 is een nieuwe regeling voor vergoedingsvorderingen tussen echtgenoten in het BW opgenomen (art. 1:87 art. 1:95 en art. 1:96 BW). De regeling ziet op vergoedingsvorderingen die ontstaan als de ene echtgenoot een goed verkrijgt dat tot zijn eigen vermogen zal behoren en dat ten laste komt van het vermogen van de andere echtgenoot. Deze andere echtgenoot heeft dan recht op vergoeding. 
Als een echtgenoot een schuld voldoet of aflost ter zake van een goed dat behoort tot het vermogen van de andere echtgenoot, ontstaat ook recht op vergoeding. De hoogte van de vergoedingsvorderingen wordt mede bepaald door de waardeontwikkeling van de desbetreffende goederen, tenzij afwijkende afspraken zijn gemaakt. In beginsel krijgt de echtgenoot door de vergoedingsvordering een economisch belang bij het goed dat is aangeschaft. Aan dat belang zijn in principe ook gevolgen verbonden voor de inkomstenbelasting. In het besluit wordt echter goedgekeurd dat deze gevolgen onder bepaalde voorwaarden achterwege blijven. Een soortgelijke goedkeuring bestond reeds voor de overdrachtsbelasting (zie ND 2012.05.3002). 
Voor de inkomstenbelasting wordt goedgekeurd dat bij het ontstaan van de huwelijksvermogensrechtelijke vordering geen overgang of verkrijging van een fiscaal relevant belang bij het onderliggende goed zelf wordt aangenomen Deze goedkeuring heeft betrekking op de winst uit onderneming, de terbeschikkingstellingsregeling (art. 3.91 e.v. Wet IB 2001), de eigenwoningregeling en de aanmerkelijkbelangregeling. Het gevolg van de goedkeuring is dat de echtgenoot die een vergoedingsrecht heeft in box 3, een vordering en dus niet (een deel van) het goed zelf moet aangeven. Het belang bij het onderliggend goed blijft dus fiscaal als het ware toebehoren aan de andere echtgenoot. Voor de goedkeuring is wel vereist dat beide echtgenoten hetzelfde standpunt in hun IB-aangiften innemen. Het besluit geldt niet indien echtgenoten afwijkende huwelijksvermogensrechtelijke afspraken hebben gemaakt (hetgeen civielrechtelijk is toegestaan; zie art. 1:87 lid 4 BW). In dat geval is het dus wel mogelijk dat de andere echtgenoot voor de inkomstenbelasting een economisch belang verkrijgt bij het betreffende goed.
De redactie van NTFR wijst erop dat het voor de praktijk goed is dat duidelijkheid wordt verschaft. Een belastingplichtige doet geen onjuiste aangifte als hij ter zake van een art. 1:87 BW-vordering geen inkomen aangeeft. De goedkeuring in het besluit kan naar haar aard echter niet beperkend werken voor een belastingplichtige. Het is dus mogelijk dat partijen afwijken van onderhavig besluit en om toepassing van de wet vragen als dit voordeliger uitpakt. Onder omstandigheden kan het bijvoorbeeld voordelig zijn om een vordering die betrekking heeft op de eigen woning juist wel onder het eigenwoningregime te laten vallen (zie hierover A.J.M. Arends in NTFR Beschouwingen, 2012/29). De redactie wijst erop dat de staatssecretaris van Financiën heeft aangegeven dat de gevolgen van het nieuwe huwelijksvermogensrecht nog in een ruimer verband zullen worden geanalyseerd. Het is dus mogelijk dat onderhavig besluit nog wordt gewijzigd of dat de wet wordt aangepast. 

Ministerie van Financiën 7 maart 2013, nr. BLKB 2013/233M, NTFR 2013/637 (JB)

Wetgeving



Jurisprudentie
Officiële publicaties
Europese regelgeving
Soort nieuwsWetgeving
Publicatiedatum13-06-2013
Nummer2013/0495