Het begrip 'gift' in de Successiewet
1. Inleiding
In art. 1, lid 7 SW 1956 wordt voor het begrip schenking in de Successiewet verwezen naar het giftbegrip in het Burgerlijk Wetboek (art. 7: 186 BW). In mijn oratie heb ik verdedigd dat hieruit niet automatisch voortvloeit dat een gift in het Burgerlijk Wetboek dan ook per definitie een gift is voor de toepassing van de Successiewet en vice versa.2 Hierbij moet direct de kanttekening worden geplaatst dat de Hoge Raad in het 100-jarige bestaan van de schenkbelasting er nimmer blijk van heeft gegeven deze opvatting te delen. Onder het motto ‘de aanhouder wint’, heb ik in mijn oratie betoogd dat daarvoor wel aanleiding is.
Mijn betoog beperkt zich niet tot het giftbegrip in de Successiewet. Het giftbegrip speelt in meerdere wetten een rol en dient naar mijn mening telkens te worden ingevuld in het licht van doel en strekking van de betreffende wet. In paragraaf 2 behandel ik kort de diverse andere wetten waarin het giftbegrip een rol speelt en op welke wijze dit begrip in die betreffende wet wordt ingevuld. In deze paragraaf komt onder andere de uitspraak van Hof Amsterdam van 25 juli 2017 aan bod. In die zaak oordeelde het hof dat het gratis gebruik maken van een perceel grond als een gift moet worden aangemerkt die bij de berekening van de legitimaire massa in aanmerking moet worden genomen. Zoals ik zal aangeven, meen ik dat deze uitspraak op grond van doel en strekking van art. 4:67 BW onjuist is.
In paragraaf 3 bespreek ik enkele situaties waarin er (wellicht) geen sprake is van een gift in de zin van art…