Naar de inhoud

Hof Amsterdam 09-10-2003, JAR 2004, 180

Loon. Minimumloon. CAO. Goed werkgeverschap. Wijziging arbeidsvoorwaarden.

Zie voor de complete uitspraak JAR 2004, 180.

Tussen partijen bestaat verschil van mening over de vraag of de in de CAO van Holland Casino neergelegde constructie ten aanzien van de inkomsten van werknemers geoorloofd is. Deze constructie houdt in dat, wegens de ontvangst van fooien, het loon wordt gesteld op het wettelijk minimumloon, ook al hoort bij de kwalificaties van de werknemers of het gewicht van hun functies een hoger loon. De fooien worden vervolgens in een pot gedaan, die wordt beheerd door een stichting. Deze stichting verdeelt de fooien onder alle werknemers, ook onder de werknemers die uit de aard van hun functie geen fooien ontvangen. Voorts garandeert de CAO aan de werknemers een bepaald inkomen, waarbij de omvang van de door de werkgever te verstrekken suppletie met name afhankelijk is van de bijdrage uit de fooienpot. De hoogte van dit garantieloon wordt bepaald aan de hand van een functiewaarderingsstelsel. Zijn de fooiontvangsten zo hoog dat zij het garantieloon overschrijden, dan mogen de fooiontvangende werknemers het surplus zelf houden. De kantonrechter heeft de constructie niet in strijd geacht met het BW. Op het hoger beroep van de werknemers stelt het hof allereerst vast dat de betreffende CAO van toepassing is doordat de individuele arbeidsovereenkomsten van de werknemers een incorporatiebeding bevatten. Veronderstellenderwijs ervan uitgaand dat art. 7:613 BW in een dergelijk geval van toepassing is, moet worden geconcludeerd dat de werkgever bij de wijziging van het loongebouw in de CAO een zodanig zwaarwegend belang heeft dat het belang van de werknemers, voorzover dat daardoor wordt geschaad, daarvoor moet wijken. Het nieuwe loongebouw biedt een inkomensgarantie voor alle werknemers en is gericht op gelijke behandeling, hetgeen de vrede binnen het bedrijf ten goede komt. Verder is de CAO het resultaat van intensief collectief overleg en is door de werknemers onvoldoende aangetoond dat hun inkomenspositie per saldo verslechtert. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat in een CAO wordt afgesproken dat, wegens de ontvangst van fooien, het loon wordt gesteld op het wettelijk minimumloon en dat een fooienpot wordt ingesteld, onder beheer van een stichting, waarvan de inhoud wordt verdeeld onder de werknemers. Deze laatste constructie voldoet aan de eisen van art. 7:631 lid 3 onder c BW. De regeling in de CAO is niet in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid en getuigt ook niet van slecht werkgeverschap. De regeling van het garantieloon is ook geoorloofd. De werkgever had ook kunnen afspreken dat geen garantieloon zou gelden, en dat de fooiontvangende werknemers een hoger loon zouden krijgen dan het minimumloon. In dat geval zouden de fooiontvangende werknemers echter stelselmatig een hoger inkomen krijgen dan de niet fooiontvangende werknemers, hetgeen niet…