Naar de inhoud

Ik-opa: last of legaat

De ik-opa-testamenten hebben sinds de herziening van de Successiewet 1956 in 2010 aan populariteit ingeboet. De jurisprudentie blijft echter onverkort interessant. Zo heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant zich onlangs uitgesproken over de vraag of er sprake is van een ik-opa-last of een ik-opa-legaat. Een voor de toepassing van de Successiewet 1956 wezenlijk verschil.

Ik-opa-clausule In een ik-opa-clausule benoemt opa zijn kinderen tot erfgenaam onder de verplichting aan hún kinderen (de kleinkinderen) een bepaald bedrag schuldig te erkennen. De kleinkinderen kunnen deze vordering pas opeisen bij het overlijden van hun eigen ouders. Het doel van de clausule is besparing van erfbelasting.

Omdat de vordering niet direct opeisbaar is, worden de kleinkinderen belast voor de lagere contante waarde. Bij het overlijden van de ouders wordt echter wel rekening gehouden met de nominale waarde van de vordering. Hierdoor holt de nalatenschap uit, zodat hiermee een erfbelastingvoordeel wordt behaald.

Fictiebepaling artikel 10 SW

Tot 2010 was het onduidelijk of een ik-opa-testament onder de reikwijdte van art. 10 SW viel. Het vermogen dat de erflater bij leven heeft overgedragen, maar waarvan hij tot aan zijn overlijden het genot heeft gehad, wordt door art. 10 SW alsnog een verkrijging voor de erfbelasting bij de verkrijger. De staatssecretaris heeft bij de de wetsherziening aangegeven dat het klassieke ik-opa-testament waarbij er sprake is van een lastbevoordeling onder de fictiebepaling valt. Hierdoor wordt het kleinkind bij het overlijden van de ouder geconfronteerd met een fictieve verkrijging ter grootte…