Naar de inhoud

Inbreng op aandelen anders dan in geld en levering; twee van elkaar te onderscheiden rechtshandelingen

Samenvatting

Indien in de akte van oprichting wordt bepaald dat, voor zover de storting op aandelen bestaat uit inbreng anders dan in geld, de oprichter tot onverwijlde inbreng verplicht is, zijn daarmee niet de in te brengen goederen geleverd.

Tekst

Inleiding

In artikel 2:191a, lid 1 BW wordt bepaald dat storting op een aandeel in geld moet geschieden indien niet een andere inbreng is overeengekomen. Inbreng anders dan in geld (ook wel inbreng in natura genoemd) dient dan ook te berusten op een overeenkomst. Aan die overeenkomst kan de vennootschap door de oprichters in de akte van oprichting worden verbonden (artikel 2:203, lid 4 BW). Ingevolge artikel 2:204, lid 1, sub c BW moeten rechtshandelingen (dat is onder andere de overeenkomst) betreffende inbreng op aandelen anders dan in geld in haar geheel opgenomen worden in de akte van oprichting of in een geschrift dat daaraan in origineel of in authentiek afschrift wordt gehecht en waarnaar de akte van oprichting verwijst.

Ingevolge lid 2 van artikel 2:191b BW moet inbreng anders dan in geld onverwijld geschieden na het nemen van het aandeel. De vraag of inbreng, zoals verwoord in de hierna te noemen akte van oprichting ook levering inhoudt, kwam in onderstaande juridische procedures aan de orde.

Feiten

Van Uden, destijds vaste raadsman van Tonnaer c.s. (eiser in cassatie), had zich in 1993 borg gesteld voor twee bankgaranties die door Credit Lyonnais Bank Nederland waren verstrekt aan Raadgevend Adviesbureau De Hoek BV ten bedrage van ƒ 36.000 en aan Rijn- en Maasvestecompagnie ten bedrage van ƒ 30.000…