Naar de inhoud

Incidenteel fiscaal voordeel en terugwerkende kracht

De Hoge Raad heeft onlangs geoordeeld over het begrip incidenteel fiscaal voordeel in het kader van de terugwerkende kracht van een geruisloze inbreng. In deze beschouwing wordt het arrest vergeleken met eerdere jurisprudentie, wordt ingegaan op het effect van het oordeel van de Hoge Raad en komen mogelijke maatregelen naar aanleiding van het arrest aan de orde.

1. Inleiding

Sinds 1985 geldt voor het verlenen van terugwerkende kracht aan een geruisloze inbreng van een onderneming in een bv devoorwaarde dat daarmee geen incidenteel fiscaal voordeel wordt behaald.2 In zijn arrest van 22 mei 2015, nr. 14/01521, NTFR 2015/1633, heeft de Hoge Raad voor het eerst geoordeeld over de betekenis van deze eis in verband met een geruisloze inbreng. Veel eerder kwam de term incidenteel fiscaal voordeel aan de orde in het kader van de aanvaardbaarheid onder goed koopmansgebruik van stelselwijzigingen. Op zoek naar overeenkomsten en verschillen in de uitleg van de term door de Hoge Raad zal deze eerdere jurisprudentie aan de orde komen in par. 2. Het arrest van 22 mei jl. en de feiten die daartoe aanleiding hebben gegeven, worden vervolgens uiteengezet in par. 3. In par. 4 volgen enige evaluerende opmerkingen.

2. Incidenteel fiscaal voordeel in eerdere jurisprudentie

De Hoge Raad heeft de term incidenteel fiscaal voordeel geïntroduceerd in het kader van goed koopmansgebruik. In zijn arrest van 14 januari 1970, nr. 16.270, BNB 1970/68, gebruikte de Hoge Raad de term voor het eerst.3 In dat arrest was de vanaf 1 januari 1965 geldende wettelijke regeling voor de jaarwinstbepaling aan de orde (art. 9…