Naar de inhoud

JAR 2017/104, Rechtbank Rotterdam 10-03-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3687, 5569169 VZ VERZ 16-23317

Inhoudsindicatie

Aanzegvergoeding afgewezen, Bericht via LinkedIn voldoet aan schriftelijkheidsvereiste aanzegverplichting

Samenvatting

De werknemer is op 12 oktober 2015 bij de werkgever voor bepaalde tijd tot 1 november 2016 in dienst getreden. Op 14 juni 2016 heeft de werknemer eerst een gesprek gehad met zijn leidinggevende en daarna met de HR-manager. De werknemer is vervolgens vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. Op 17 juni 2016 heeft de werknemer een brief, gedateerd “juni 2016”, naar de werknemer gestuurd waarin is aangegeven dat de werknemer wordt vrijgesteld van werk tot 31 oktober 2016 en dat de arbeidsovereenkomst niet verlengd wordt. De werkgever is akkoord gegaan met het verzoek van de werknemer om tijdens de vrijstelling de leaseauto privé te mogen gebruiken. Op 24 juni 2016 heeft de werkgever een intern e-mailbericht verstuurd, waarin is medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst met de werknemer niet wordt voortgezet. De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd per 1 november 2016. De werknemer betaling van de aanzegvergoeding.

De kantonrechter overweegt dat de werknemer betwist de brief gedateerd “juni 2016” ontvangen te hebben en het e-mailbericht van 24 juni 2016 gelezen te hebben. Door de stelling van de werknemer, dat het inleveren van de laptop en andere bedrijfsgoederen te maken had met de vrijstelling van werkzaamheden, kunnen de (sms-)contacten daarover ook niet tot de conclusie leiden dat hij op de hoogte was van het einde van het dienstverband per 1 november 2016. Anders is dit voor wat betreft het bericht van 27 september 2016 dat de werkgever via LinkedIn naar de werknemer heeft gestuurd. De werknemer heeft niet betwist dat hij voornoemd bericht op voornoemde datum heeft ontvangen. Daarin spreekt de werkgever over de “laatste afrekening” en wordt de werknemer verzocht de leaseauto op 31 oktober 2016 in te leveren. Daarmee is aan het in art. 7:668 lid 1 BW bedoelde schriftelijkheidsvereiste voldaan. In samenhang met het feit dat de werknemer reeds vanaf 14 juni 2016 was vrijgesteld van werkzaamheden, dat er specifieke afspraken zijn gemaakt (en nagekomen) over gebruik van de leaseauto tijdens de vrijgestelde periode, welke afspraken eindigden per 31 oktober 2016, en gelet op het feit dat de werknemer op geen enkel moment heeft verzocht zijn werkzaamheden weer te mogen uitvoeren, is genoegzaam gebleken dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet wilde voortzetten per 1 november 2016 en dat dat voor de werknemer duidelijk was. Het verzoek van de werknemer wordt afgewezen.

 

NB. Het is de vraag of een bericht als in deze zaak wel voldoet aan het schriftelijkheidsvereiste van art. 7:668 BW. In het algemeen houdt het schriftelijkheidsvereiste in dat een werknemer duidelijk weet waar hij aan toe is, niet dat hij dit uit de omstandigheden moet afleiden. Zie in een ander verband, met betrekking tot een concurrentiebeding, HR, «JAR» 2017/92. Aanzeggen via een LinkedIn-bericht lijkt wel toelaatbaar, evenals een aanzegging via WhatsApp («JAR» 2015/173).

Uitspraak

1. Het verloop van de procedure

(...; red.)

2. De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:

2.1. De werknemer is op 12 oktober 2015 bij Gondrand voor bepaalde tijd tot 1 november 2016 in dienst getreden, in de functie van “Business Unit Manager Ocean”. Het loon van de werknemer bedroeg laatstelijk (...) bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag.

2.2. Op 14 juni 2016 heeft een evaluatiegesprek plaatsgevonden tussen enerzijds de werknemer en anderzijds zijn leidinggevende, de heer A, en later die dag met de HR-manager van Gondrand, mw. B, hierna verder te noemen “B”. Werknemer is na voornoemd gesprek vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden.

2.3. Op 17 juni 2016 heeft B een brief, gedateerd “juni 2016”, naar de werknemer gestuurd waarin (onder andere) het volgende was vermeld:

“(...)

Zoals besproken bevestigen wij u hierbij dat wij u in een mondeling gesprek met de heer A en ondergetekende hebben aangegeven geen vertrouwen te hebben in een voortgang in uw functie bij Gondrand Traffic bv en wij u per heden hebben vrijgesteld van werk tot einde van het contract zijnde 31 oktober 2016 en deze derhalve ook niet verlengd zal worden.

Uw salarisafrekening zal eind oktober 2016 plaatsvinden, waarbij eveneens verrekening zal plaatsvinden van eventuele tegoeden. De ter beschikking gestelde auto zal dan ook einde van het contract bij Gondrand Traffic worden ingeleverd. De opgebouwde vakantiedagen tot aan de einddatum worden op de einddatum geacht volledig te zijn genoten, zodat na einde dienstverband geen betaling van niet-genoten vakantie- en verlofrechten zal plaatsvinden.

Het spijt ons u niet anders te kunnen berichten en danken u voor uw inzet voor Gondrand Traffic bv.

(...)”

2.4. De werknemer heeft verzocht in de periode dat hij zou worden vrijgesteld van werk zijn leaseauto ook privé te mogen gebruiken. Vóór die tijd gebruikte hij zijn auto enkel zakelijk. Gondrand is hiermee akkoord gegaan onder voorwaarde dat zij aan de werknemer fiscale bijtelling zou moeten doorberekenen. Per medio juni 2016 is voornoemde fiscale bijtelling aan de werknemer doorberekend en kon hij dit op zijn salarisstroken zien.

2.5. Op 24 juni 2016 heeft Gondrand een intern e-mailbericht verstuurd. De werknemer was 1 van de geadresseerden en op 24 juni 2016 had hij nog via zijn zakelijke telefoonaansluiting en de zakelijke laptop toegang tot zijn e-mails. In voornoemd e-mailbericht is (onder andere) vermeld:

“(...)

Beste collega’s,

Hierbij berichten wij u dat Gondrand Traffic bv het besluit heeft genomen om de arbeidsovereenkomst met onze Business Unit Manager Ocean, de werknemer, niet voort te zetten.

Per direct is er voor gekozen om de managementtaken over te dragen aan C en D, Operations & Commercial, zij zullen rechtstreeks rapporteren aan de heer A.

(...)”

2.6. Op vrijdag 24 juni 2016 hebben de werknemer en B sms-contact gehad over het afsluiten van het zakelijk telefoonabonnement van de werknemer. Het sms-contact verloopt als volgt:

B: “Hoi werknemer, moet vandaag je telefoon afsluiten heb je hem al overgezet?”

De werknemer: “Nee nog niet.”

B: “Kan nog uitstellen tot maandag ok? dan sluit ik af”

De werknemer: “Is goed hoor.”

Op maandag 27 juni 2016 sms-t B: “Nog gelukt met de telefoon, vandaag wordt deze afgesloten. Zie jij overigens kans om de laptop deze week af te geven?”

2.7. Op 27 september 2016 schrijft B namens Gondrand via LinkedIn aan de de werknemer:

“(...)

Hoi werknemer, hoe is het met je? Al nieuwe plannen? Je laatste afrekening komt steeds dichterbij wil even laten weten dat wij in de laatste betaling de auto moeten afrekenen voor het hele jaar tot november dan, zodat je hier rekening mee kan houden. Verder nog even afspraak maken voor inleveren, zal wel maandag 31ste worden denk ik. Zie je snel groetjes B

(...)”

2.8. Op 27 oktober 2016 reageert de werknemer via LinkedIn op het bericht d.d. 27 september 2016 van B. De betreffende reactie van de werknemer en de daarop volgende conversatie tussen werknemer en B luidt c.q. verloopt als volgt:

De werknemer: “Goede avond B,

Ik heb van Leaseplan een brief gekregen dat ik de Mini in moet leveren bij een LeasePlan innamepunt, dus ik zal een afspraak maken voor maandag 31-10-2016. (...) Ben jij overigens bekend met Art 668 Lid 1 & 3 van het BW (art. 10.1 van het Personeelshandboek)? Volgend deze regels zijn jullie in gebreke en mij een schadevergoeding verschuldigd van 1 maand....... Dit is een schadevergoeding en dus niet onderhevig aan sociale lasten. Verreken deze schadevergoeding maar met de bijtelling over de maanden 1 tot en met 6.

Laat me verder even weten wat ik met de laptop moet doen.”

B:

“Hoi werknemer, de auto moet gewoon bij ons ingeleverd worden aanstaande maandag. Ik neem aan dat je de aanzegtermijn bedoeld, deze is reeds bij je ontslag medegedeeld in juni zowel mondeling als schriftelijk ben je op de hoogte gesteld dat we je contract niet verlengen. Als je een kopie wilt ontvangen, laat het me dan even weten. Ik zie je maandag, de eindafrekening wordt overigens aanstaande maandag na inlevering van de auto overgemaakt.

Fijne avond zie je maandag.”

De werknemer:

“Wettelijk moet dat schriftelijk en ik kan me niet meer herinneren dat ik een schriftelijke aanzegging heb gekregen. Dus laat maar zien dan ....,”

B:

“Is goed werknemer, zal morgen kopie sturen. Hoe is het verder met je?”

De werknemer:

“Met mij is het goed. Voel me genaaid door jullie.

Maar ik ben niet boos. Ik red me wel.”

B:

“Weet even niet wat ik hier moet zeggen werknemer,

kan je je nummer geven dan bel ik je vandaag

even, goed?”

“Ben in de ochtend buiten de deur dus als je het

goed vindt bel ik vanmiddag.”

2.9. De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd per 1 november 2016.

3. Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1. Het verzoek strekt tot veroordeling van Gondrand tot betaling van een bedrag ad € (...) aan aanzegvergoeding, te vermeerderen met de rente en onder veroordeling van Gondrand in de proceskosten.

3.2. De werknemer heeft daartoe – voor zover relevant en verkort weergegeven – aangevoerd dat Gondrand niet, dan wel niet tijdig heeft aangegeven dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd en dus per 1 november 2016 zou eindigen. De brief van Gondrand gedateerd “juni 2016” heeft de werknemer niet ontvangen. Tijdens het gesprek van 14 juni 2016 is hem niet medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Gondrand stelde toen voor om zijn functie te wijzigen in een salesfunctie. Nadat de werknemer aangaf niet met de functiewijziging in te willen stemmen is hem nog steeds niets over het einde van de arbeidsovereenkomst medegedeeld. Hoewel de werknemer 24 juni 2016 nog toegang had tot zijn e-mailaccount heeft hij niet meer ingelogd en heeft hij het e-mailbericht van die datum van Gondrand niet gelezen. Het inleveren van de laptop en dergelijke had te maken met het feit dat de werknemer was vrijgesteld van werkzaamheden. Ook hieruit hoefde hij niet op te maken dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Als gevolg van het vorenstaande is Gondrand een bedrag ad € (...) aan aanzegvergoeding verschuldigd geworden.

4. Het verweer

4.1. Het verweer strekt primair tot afwijzing van het verzochte, subsidiair tot toewijzing van een aanzegvergoeding ter hoogte van maximaal € (...) bruto, in beide gevallen onder veroordeling van de werknemer in de proceskosten.

4.2 Gondrand heeft daartoe – voor zover relevant en verkort weergegeven – aangevoerd dat de werknemer weldegelijk op de hoogte is gebracht van het feit dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Dit is voor het eerst tijdens het gesprek van 14 juni 2016 gebeurd en vervolgens op verschillende schriftelijke manieren, te weten door middel van een brief, een e-mailbericht, sms-berichten en LinkedIn berichten. Uit het feit dat hij daar telkens zonder protest op reageerde, blijkt dat hij weldegelijk op de hoogte was van het feit dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen per 1 november 2016. Het einde van de overeenkomst is tijdig aangezegd waardoor Gondrand geen vergoeding is verschuldigd. Mocht Gondrand

wel een aanzegvergoeding verschuldigd zijn, zou deze € (...) bruto moeten bedragen.

5. De beoordeling

5.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of Gondrand moet worden veroordeeld tot betaling van € (...) danwel subsidiair € (...) wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW.

5.2. De werknemer heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de verplichting op grond van artikel 7:668 lid 1 BW is ontstaan. Uit hoofde van voornoemde bepaling is de werkgever verplicht om de werknemer uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van zes maanden of langer van rechtswege eindigt schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten ervan. Indien de werkgever deze aanzegverplichting in het geheel niet is nagekomen, is de werkgever krachtens het bepaalde in het derde lid van genoemd artikel een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand. Is de werkgever die verplichting niet tijdig nagekomen, dan is hij aan de werknemer een vergoeding naar rato verschuldigd.

5.3. Uit de vaststaande feiten kan worden opgemaakt dat Gondrand vanaf 14 juni 2016 op vele verschillende manieren getracht heeft aan de werknemer kenbaar te maken dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet ná 31 oktober 2016. De werknemer heeft echter betwist de brief gedateerd “juni 2016” ontvangen te hebben en het e-mailbericht d.d. 24 juni 2016 gelezen te hebben. Door de stelling van de werknemer dat het inleveren van de laptop en andere bedrijfsgoederen te maken had met de vrijstelling van werkzaamheden, kunnen de (sms-)contacten daarover ook niet tot de conclusie leiden dat hij door middel van de daarin vermelde verklaringen op de hoogte was van het einde van het dienstverband per 1 november 2016. Anders is dit voor wat betreft het bericht d.d. 27 september 2016 dat B via LinkedIn naar de werknemer heeft gestuurd. De werknemer heeft immers niet betwist dat hij voornoemd bericht op voornoemde datum heeft ontvangen. Weliswaar heeft hij er pas op 27 oktober 2016 op gereageerd, maar onbetwist is gebleven dat hij deze op 27 september 2016 heeft ontvangen. Daarin spreekt zij over de “laatste afrekening” en wordt verzocht de leaseauto op 31 oktober 2016 in te leveren. Daarmee is aan het in artikel 7:668 lid 1 BW bedoelde schriftelijkheidsvereiste voldaan. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt daaruit, in samenhang met het feit dat de werknemer reeds vanaf 14 juni 2016 was vrijgesteld van werkzaamheden, dat er specifieke afspraken zijn gemaakt (en nagekomen) met betrekking tot de leaseauto voor wat betreft de vrijgestelde periode, welke afspraken eindigden per 31 oktober 2016, en dat hij op geen enkel moment heeft verzocht zijn werkzaamheden weer uit te mogen voeren, genoegzaam dat Gondrand de arbeidsovereenkomst niet wilde voortzetten per 1 november 2016 en dat dat voor de werknemer duidelijk was. Gondrand heeft hiermee dan ook voldaan aan de aanzegverplichting waardoor het verzoek van de werknemer zal worden afgewezen.

5.4. Nu het verzoek van de werknemer reeds op het primaire verweer van Gondrand afstuit, komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van het subsidiaire verweer/verzoek van Gondrand.

5.5. De werknemer wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Gondrand veroordeeld.

6. De beslissing

De kantonrechter:

wijst het verzoek van de werknemer af;

veroordeelt de werknemer in de proceskosten van Gondrand die tot op heden worden begroot op

€ 500,= aan salaris gemachtigde;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of ander verzochte.

Instantie Kantonrechter Rechtbank Rotterdam zp Rotterdam
Datum uitspraak10-03-2017
PublicatieJAR 2017/104 (Sdu Jurisprudentie Arbeidsrecht), aflevering 6, 2017
ECLIECLI:NL:RBROT:2017:3687
Zaaknummer5569169 VZ VERZ 16-23317
Overige publicaties
  • ECLI:NL:RBROT:2017:3687
RechtsgebiedArbeidsrecht
Rechters
  • mr. De Wildt
Partijen De werknemer te (...),
verzoeker,
gemachtigde: mr. R.F. Nelisse,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gondrand Traffic BV te Moerdijk,
verweerster,
gemachtigde: mr. W.J.M. Engels.
Regelgeving
  • BW Boek 7 - 668