Naar de inhoud

JVGGZ 2017/12, Klachtencommissie Cliënten Pro Persona 29-02-2016, , Bc-16-015 (met annotatie van mr. dr. K. Blankman)

Inhoudsindicatie

Klacht ex art. 2 Wkcz, Informatieverstrekking (doorsturen van post gericht aan betrokkene) richting mentor, Briefgeheim, Recht op respect voor correspondentie, Zorgplicht, Mentorschap

Samenvatting

Klaagster verblijft op basis van een Bopz-machtiging in het ziekenhuis. Aan de orde is een klacht over het per definitie doorsturen van post bestemd voor betrokkene, aan de mentor van betrokkene.

De klachtencommissie is van oordeel dat klaagster terecht klaagt over de wijze waarop met haar post wordt omgegaan door het ziekenhuis. Het per definitie doorsturen van post die beschouwd wordt afkomstig te zijn van officiële instanties is in strijd met een fundamenteel recht dat iedere persoon heeft, te weten het recht op respect voor zijn correspondentie. Bovendien zijn de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet in acht genomen en oordeelt de commissie dat er onzorgvuldig is gehandeld. In casu heeft klaagster geheugenproblemen die op de voorgrond staan en zij is afhankelijk van externe zorg en aansturing voor wat betreft haar functioneren. De commissie begrijpt dat het in het belang van klaagster is dat belangrijke post op de juiste wijze wordt verwerkt, teneinde te voorkomen dat klaagster in problemen raakt. Op grond van de zorgplicht die het ziekenhuis heeft, is het begrijpelijk dat hierop enig zicht dient te zijn. Om strijd met de genoemde rechten van klaagster te voorkomen, zou post in aanwezigheid van klaagster geopend moeten worden, de inhoud met haar dienen te worden besproken en samen met haar te worden bepaald dat post naar de mentor of curator wordt gezonden. Het meest zorgvuldig is als deze werkwijze schriftelijk wordt vastgelegd en bij opname aan de patiënt wordt verstrekt of deze werkwijze wordt opgenomen in het behandelplan. Ook acht de commissie het raadzaam de wettelijk vertegenwoordiger van deze werkwijze in kennis te stellen.

Uitspraak

Klachtencommissie:

Verloop van de zaak

Op 11 februari 2016 heeft mevrouw mr. M.A. Smits namens mevrouw S., verder te noemen klaagster, een klacht ingediend bij de klachtencommissie van Pro Persona, verder te noemen de commissie. Op 16 februari 2016 is namens klaagster nog een mail gestuurd. Op 23 februari 2016 is namens verweerder door mevrouw A.A. Schut, psychiater, een verweerschrift ingediend. De klacht is behandeld op 29 februari 2016. Hierbij waren klaagster, haar advocaat en de heer mr. Van Niftrik aanwezig en namens verweerder hebben mevrouw A.A. Schut en mevrouw A. van Wijchen de zitting bijgewoond.

De klacht

Ten onrechte wordt kennelijk per definitie post bestemd voor klaagster doorgestuurd aan de mentor. Dit is in strijd met artikel 40 Wet BOPZ, het EVRM en de grondwet.

Bevoegdheid

De klacht die ter beslissing aan de commissie voorligt heeft betrekking op een jegens klaagster genomen besluit en handelingen verricht door in het ziekenhuis werkzame personen en valt als zodanig onder de competentie van de commissie. De commissie is niet gebleken van omstandigheden op basis waarvan klaagster niet in haar klacht kan worden ontvangen.

Feiten

Klaagster is opgenomen bij Pro Persona, afdeling Brink 2 te Wolfheze sinds 28 mei 2015. Zij is opgenomen middels een rechterlijke machtiging. Klaagster is bekend met schizofrenie van het paranoïde type en er is sprake van alcoholafhankelijkheid. Tijdens de opname is de diagnose Korsakov gesteld. Klaagster heeft geheugenproblemen en is afhankelijk van externe zorg en aansturing ten aanzien van haar functioneren. Er zijn een bewindvoerder en twee mentoren benoemd. Op 18 november 2015 heeft mr. M.A. Smits een brief en handgeschreven verjaardagskaart aan klaagster gestuurd. Klaagster heeft deze post niet ontvangen van het ziekenhuis. De stukken zijn door het ziekenhuis doorgestuurd aan een van de mentoren.

Standpunt van klaagster

Klaagster acht het doorsturen aan de mentor van stukken zoals die van haar advocaat niet juist. Vanwege haar gedwongen opname in het kader van de Wet BOPZ is haar rechtspositie strikt geregeld. Verwezen wordt naar onder andere het in het EVRM geregelde beschermde recht op vrije communicatie met onder meer de advocaat en de PVP. In artikel 40 lid 1 Wet BOPZ is geregeld dat poststukken kunnen worden onderzocht op aanwezigheid van voorwerpen, maar daar is in casu geen sprake van. Op 16 februari 2016 is door de commissie nog een aanvullende mail van de hand van mevrouw Smits ontvangen waarbij een mailwisseling met mevrouw K. Renken, maatschappelijk werkster bij Pro Persona is gevoegd. Daarin schrijft mevrouw Renken dat post wordt doorgestuurd, maar dat dit niet had mogen gebeuren met de post van de advocaat. Zij biedt daarvoor haar excuses aan. Mevrouw Smits leidt uit deze mail af dat er een werkinstructie is voor het maatschappelijk werk om post onder bepaalde omstandigheden door te sturen aan de wettelijk vertegenwoordiger, de mentor, de bewindvoerder of de curator. Zij verzoekt om de werkinstructie. Kennelijk valt post van een advocaat daar niet onder, maar mevrouw Smits vraagt zich af hoe wordt vastgesteld van wie de post afkomstig is. Bovendien moet klaagster erop kunnen vertrouwen dat het postgeheim wordt geëerbiedigd. De kwestie met betrekking tot de brief van mevrouw Smits van 18 november 2015 is in principe opgelost. Dit voorval vormt wei aanleiding om een uitspraak van de commissie te vragen over de handelwijze ten aanzien van de postbehandeling in de hoop dat het ziekenhuis hieraan iets verandert.

Standpunt verweerder

In het verweerschrift wordt aangegeven dat alle post bestemd voor klaagster en afkomstig van officiële instanties door het secretariaat aan de maatschappelijk werkster, mevrouw Renken wordt verstrekt, die voor doorzending aan de bewindvoerder of een van de mentoren zorgt. Blijkbaar is de brief van mevrouw Smits ten onrechte doorgestuurd aan de mentor. Ter zitting wordt opgemerkt dat post ongeopend wordt doorgestuurd. De enveloppe wordt op het uiterlijk beoordeeld. Niet officiële post wordt wei aan klaagster verstrekt. Hoewel er geen werkinstructie op schrift is gesteld, wordt op basis van een onderlinge afspraak door alle maatschappelijk werkers in de multi-complexe zorg in Wolfheze op deze wijze omgegaan met post van de patiënten. Verweerders hebben deze aanpak niet met klaagster besproken en het is niet bekend of het maatschappelijk werk met klaagster over de werkwijze ten aanzien van de post heeft gesproken.

Vanwege de cognitieve beperkingen van klaagster is het soms beter om zaken aan de mentor over te laten. In het behandelplan staat evenmin iets vermeld over de postverwerking.

Oordeel van de commissie

Mevrouw Smits doet een beroep op artikel 41 jo artikel 40 van de Wet BOPZ en verzoekt de klacht als BOPZ-klacht te behandelen. Op grond van artikel 41 lid 1 Wet BOPZ kan onder meer worden geklaagd over een beslissing als bedoeld in artikel 40 Wet BOPZ. In lid 1 van dit artikel is bepaald dat poststukken gericht aan of afkomstig van een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, in aanwezigheid van de patiënt kunnen worden onderworpen aan een controle op meegezonden voorwerpen. De vraag is of in casu sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 40 lid 1 Wet BOPZ. Strikt genomen is dit niet het geval. Er is geen sprake van controle van poststukken op meegezonden voorwerpen. Mevrouw Smits heeft gesteld dat wanneer het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2009 analoog wordt toegepast er wei sprake is van een klacht die op grond van de Wet BOPZ behandeld kan worden.

In de casus waarover de Hoge Raad in voornoemd arrest diende te oordelen was sprake van een situatie waarin de betrokken persoon in zijn vrijheid werd beperkt voorafgaand aan een IBS om beoordeling van de IBS mogelijk te maken. De betrokkene was nog geen patiënt op wie hoofdstuk II van de Wet BOPZ van toepassing is. Door het ziekenhuis werd wei verwezen naar een beperking van de vrijheid op grond van de mogelijkheid die artikel 40 Wet BOPZ dient. De Hoge Raad heeft in deze situatie geoordeeld dat de klacht diende te worden behandeld volgens de klachtregeling Wet BOPZ. Daartoe werden drie argumenten aangevoerd. Uit de conclusie van de advocaat-generaal (2.17) kan worden opgemaakt dat wanneer het handelen waarover wordt geklaagd niet is gebaseerd op artikel 40 Wet BOPZ, de commissie zich onbevoegd dient te verklaren op grond van artikel 41 van die Wet. In de casus die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2009 beriep het ziekenhuis zich op de mogelijkheid tot het beperken van de vrijheid op grond van artikel 40 Wet BOPZ. Wanneer dat niet het geval zou zijn geweest, dan zou de commissie zich derhalve onbevoegd hebben moeten verklaren. Het handelen van het ziekenhuis in de situatie van klaagster is, voor zover de commissie dat heeft kunnen vaststellen, niet gebaseerd op artikel 40 lid 1 Wet BOPZ. Het is een praktische manier om de post te verwerken. Deze is niet gebaseerd op een wettelijke bepaling krachtens de Wet BOPZ maar op het geven van invulling aan de zorgplicht ten aanzien van opgenomen patiënten. De wijze van postverwerking lijkt zich bovendien niet te beperken tot patiënten die zijn opgenomen in het kader van de wet BOPZ, maar heeft betrekking op alle in het ziekenhuis opgenomen patiënten die kennelijk niet in staat worden geacht zelf de verantwoordelijkheid te dragen over het verwerken van de post. De commissie oordeelt derhalve dat de klacht niet valt onder artikel 41 wet BOPZ, maar beschouwt deze als een klacht die op grond van de wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ) beoordeeld dient te worden.

De commissie is van oordeel dat klaagster terecht klaagt over de wijze waarop met haar post wordt omgegaan door het ziekenhuis. Het per definitie doorsturen van post die beschouwd wordt afkomstig te zijn van officiële instanties is in strijd met een fundamenteel recht dat iedere persoon heeft, te weten het recht op respect voor zijn correspondentie. Bovendien zijn de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet in acht genomen en oordeelt de commissie dat er onzorgvuldig is gehandeld.

Hoewel in casu een direct beroep op artikel 13 van de Grondwet waarin is bepaald dat het briefgeheim onschendbaar is, niet mogelijk is, kan naar het oordeel van de commissie met een verwijzing hiernaar en een beroep op artikel 8 EVRM worden gesteld, dat het doorsturen van post afkomstig van officiële instanties en bestemd voor een in het ziekenhuis opgenomen persoon zonder die persoon hiervan in kennis te hebben gesteld en daarbij betrokken te hebben, strijd oplevert met het recht op respect voor zijn correspondentie. In artikel 8 EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van het recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Artikel 40 lid 1 wet BOPZ biedt de mogelijkheid post te onderzoeken op meegezonden voorwerpen. Hierbij is wel expliciet bepaald dat dit dient te gebeuren in aanwezigheid van de patiënt.

In casu heeft klaagster geheugenproblemen die op de voorgrond staan en is zij afhankelijk van externe zorg en aansturing voor wat betreft haar functioneren. De commissie begrijpt dat het in het belang van klaagster is, dat belangrijke post op juiste wijze wordt verwerkt, teneinde te voorkomen dat klaagster in de problemen raakt. Gezien de problematiek van klaagster is het niet ondenkbaar dat wanneer zij zelf de verantwoordelijkheid krijgt om voor de postverwerking te zorgen, belangrijke zaken niet (tijdig) worden geregeld als gevolg waarvan zij in de problemen kan raken. Op grond van de zorgplicht die het ziekenhuis heeft, is het begrijpelijk dat hierop enig zicht dient te zijn. Om strijd met de hiervoor genoemde rechten van klaagster (welk recht geldt voor iedere persoon die is opgenomen in het ziekenhuis) te voorkomen, zou post in aanwezigheid van klaagster geopend moeten worden, de inhoud met haar dienen te worden besproken en samen met haar te worden bepaald dat post naar de mentor of curator wordt gezonden. Het meest zorgvuldig is als deze werkwijze schriftelijk wordt vastgelegd en bij opname aan de patiënt wordt verstrekt of deze werkwijze wordt opgenomen in het behandelplan. Ook acht de commissie het raadzaam de wettelijke vertegenwoordiger van deze werkwijze in kennis te stellen.

De commissie oordeelt de klacht van klaagster derhalve gegrond.

Noot

1. Inleiding

Niet veel Bopz-advocaten sturen hun cliënten een verjaardagskaart. De advocaat in de onderhavige zaak deed dit wel en stuitte op een praktijk die inhield dat een fundamenteel recht van één en waarschijnlijk meerdere bewoners stelselmatig werd geschonden. Het blijkt dat post gericht aan haar cliënt die op het oog afkomstig is van officiële instanties, rechtstreeks en direct wordt doorgestuurd naar de mentor. Hierna ga ik eerst in op kwesties rond bevoegdheid van de commissie en de toepasselijkheid van de Wkcz. Daarna volgt een paragraaf over het in de Grondwet en het EVRM vastgelegde recht van een ieder ook van een patiënt op respect voor zijn correspondentie. Ten slotte besteed ik aandacht aan de zorgplicht van het ziekenhuis en aan de positie van mentoren. Tot hun bevoegdheden behoort niet het effectueren van een postblokkade. Maar om de zorgbelangen van hun cliënt goed te kunnen behartigen zullen ze toch bij wilsonbekwaamheid van de cliënt ter zake tijdig op de hoogte en/of in het bezit moeten zijn van correspondentie aan de cliënt die voor hun taakuitoefening relevant is. In de laatste paragraaf ga ik na of deze wijze van postverwerking in de Wvggz of de Wzd tot een klacht zouden kunnen leiden.

 

2. Wkcz klacht en bevoegdheid commissie

De advocaat verzoekt de klacht als Bopz-klacht te behandelen, maar de commissie gaat hier niet in mee.1 De klacht betreft niet een schending van het in art. 40 lid 1 Wet Bopz neergelegde recht dat post aan de patiënt in zijn aanwezigheid kan worden gecontroleerd op meegezonden voorwerpen. En de formulering van art. 41 lid 1 Wet Bopz staat uitbreiding of een extensieve interpretatie van de zeven vermelde klachtgronden in de weg. De Bopz-jurisprudentie kent wel een voorbeeld van een klacht naar aanleiding van een vrijheidsbeperking die werd toegepast op een moment dat de Wet Bopz nog niet van toepassing was, die niettemin kon worden behandeld als Bopz-klacht.2 De verwijzing naar dit arrest van de Hoge Raad uit 2009 doet de commissie echter niet van opvatting veranderen. De commissie verklaart zich niet nadrukkelijk onbevoegd om als Bopz-klachtencommissie van deze klacht kennis te nemen, maar volstaat met de overweging dat de klacht dient te worden beoordeeld als een klacht op grond van de Wkcz. Ook omdat deze wijze van postverwerking zich niet lijkt te beperken tot onvrijwillig opgenomen patiënten, maar tot alle bewoners die kennelijk niet in staat worden geacht verantwoordelijkheid te dragen voor het verwerken van hun post.

De Wet klachtrecht cliënten zorgsector is per 1 januari 2016 vervangen door de Wkkgz maar uit art. 35 lid 4 van deze wet volgt dat de Wkcz van toepassing blijft zolang nog geen regeling conform de Wkkgz van kracht is. En art. 35 lid 3 bepaalt dat deze periode maximaal een jaar mag duren. De grond voor klagen is in art. 2 lid 4 Wkcz ruim geformuleerd: door of namens de cliënt kan worden geklaagd over een gedraging jegens de cliënt van de zorgaanbieder of van een voor de zorgaanbieder werkzame persoon. En deze aanpak van postverwerking die niet met klaagster is besproken, valt hier zeker onder.

 

3. Recht op respect voor zijn correspondentie en postblokkade

Art. 13 Grondwet bepaalt dat het briefgeheim onschendbaar is, behalve, in de gevallen in de wet bepaald, op last van de rechter. De bepaling is algemeen geformuleerd maar duidelijk is dat schending van het briefgeheim slechts is toegestaan indien deze in een wet is geregeld en plaatsvindt op last of met machtiging van een rechter. Deze zogenaamde postblokkade betekent ook een inbreuk op het recht op eerbieding van de persoonlijke levenssfeer (art. 10 Grondwet en art. 10 EVRM) en het recht op respect voor zijn correspondentie (art. 8 EVRM). Uit art. 8 EVRM vloeit voort dat een mogelijke schending moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In ons recht kent alleen de Faillissementswet een regeling inzake een postblokkade. De relevante bepalingen, art. 14 lid 1 en 2 en 287 lid 5 Fw bevatten de bevoegdheden van de faillissementscurator en de schuldsaneringsbewindvoerder om ‘brieven en telegrammen’ gericht aan de gefailleerde respectievelijk de persoon ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling is getroffen, te openen. Uit art. 14 lid 2 en 293 lid 3 Fw blijkt dat de griffier de postvervoerbedrijven hiervan op de hoogte stelt. De postblokkade duurt in beginsel dertien maanden (art. 287 lid 5 Fw). Art. 99 Fw gaat in op de uitoefening van deze bevoegdheid en bepaalt dat de curator poststukken die niet op de boedel betrekking hebben, terstond aan de gefailleerde ter hand stelt. Het EHRM is kritisch op een postblokkade van lange duur. In Luordo vs. Italië (EHRM 17 juli 2003, nr. 32190/96) en Bottaro vs. Italië (EHRM 17 juli 2003, nr. 56298/00) achtte het hof een postblokkade van veertien respectievelijk twaalf maanden disproportioneel.

De klachtencommissie van Pro Persona acht het per definitie doorsturen van post die ogenschijnlijk van officiële instanties afkomstig is, in strijd met het fundamentele recht van een ieder op respect voor zijn correspondentie. Ook is naar het oordeel van de commissie onzorgvuldig gehandeld en zijn de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit niet in acht genomen. De disproportionaliteit lijkt niet veroorzaakt door de termijn, maar meer door de – nonchalante? – wijze waarop de postverwerking plaatsvindt. Terecht wijst de commissie erop dat de post in aanwezigheid van klaagster dient te worden geopend en dat samen met klaagster wordt bepaald dat sommige post naar de mentor, curator of bewindvoerder wordt doorgestuurd.

 

4. Zorgplicht van het ziekenhuis

De door het ziekenhuis in acht te nemen zorg van een goed hulpverlener brengt met zich te bevorderen dat relevante post de mentor tijdig bereikt. Maar de patiënt mag hierbij niet worden overgeslagen en als regel is zijn toestemming vereist. Anders dan bij een faillissement of een schuldsaneringsbewind leidt instelling van een mentorschap niet tot een postblokkade en de Wet Bopz kent geen expliciete mogelijkheid voor beperking van het recht op respect voor correspondentie. De Wvggz en de Wzd overigens ook niet. Beide wetsvoorstellen kennen “het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten waaronder het beperken van ... het gebruik van communicatiemiddelen” (art. 3:2 lid 2 onder h Wvggz respectievelijk art. 2 lid 1 onder h Wzd), maar deze vorm van verplichte resp. onvrijwillige zorg legitimeert mijns inziens niet het rechtstreeks doorsturen van post naar de mentor. Ook de huisregels lenen zich niet voor een regeling inzake het zonder inschakeling van de patiënt doorsturen van zijn post. Het gaat om een kostbaar recht en de huisregels bevatten geen andere regelen dan die nodig zijn voor een ordelijke gang van zaken (en veiligheid) in het ziekenhuis (art. 8:15 lid 2 Wvggz en art. 45 Wzd). Vanwege het belang voor klaagster dat sommige zaken die via de post onder haar aandacht worden gebracht, op de juiste wijze worden verwerkt, is verdedigbaar dat na het openen van de post in aanwezigheid van de klaagster, besloten wordt om sommige post door te sturen. Niet altijd zal het doorsturen gebaseerd kunnen worden op een ‘informed consent’ van klaagster, maar het ziekenhuis zal zich hier wel voor moeten inzetten. En zorgvuldig zou zijn, zo vult de commissie aan, om deze werkwijze schriftelijk vast te leggen, op te nemen in het behandelplan en de patiënt bij opname hierover te informeren.

 

5. Bevoegdheden van de mentor

De belangrijkste bevoegdheden van de mentor hangen samen met zijn taak. Die is kort samengevat, zorgen voor een goede woonplek voor zijn cliënt en zorgen dat hij of zij de gewenste zorg en begeleiding ontvangt. Art. 1:453 en 1:454 BW bepalen dat hij de cliënt vertegenwoordigt in aangelegenheden betreffende diens verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding en bij andere dan rechtshandelingen namens hem optreedt. Ook adviseert de mentor zijn cliënt en betracht hij de zorg van een goed mentor. Hoewel de wet het juridisch optreden van de mentor benadrukt, zijn het adviseren en het in acht nemen van de zorg van een goed mentor in de praktijk minstens zo belangrijk. Om aan zijn verplichten te kunnen voldoen heeft de wetgever de mentor enkele bevoegdheden gegeven. Hieronder is een postblokkade niet begrepen. Van bewindvoerders die in een beschermingsbewind zijn benoemd, is bekend dat zij soms met toestemming van de cliënt, de post aan de cliënt net als bij een verhuizing enkele maanden naar het adres van de bewindvoerder laten sturen. De mentor zou in voorkomende gevallen eenzelfde afspraak kunnen maken, maar naar mijn inschatting is dit niet vaak nodig. Een mentor die geen familiementor is dat wil zeggen de partner of een van de ouders, kinderen, broers of zussen van de cliënt, en aan de Kwaliteitseisen moet voldoen is gehouden ten minste tweemaandelijks contact met zijn cliënt te hebben, tenzij de cliënt dit niet wil of hiertoe niet in staat is (art. 5 lid 3 en 7 Besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren). De bij Mentorschap Nederland aangesloten vrijwilligers-mentoren hebben als gedragslijn tweewekelijks de cliënt te bezoeken. De zorg van een goed mentor brengt sowieso met zich dat de mentor regelmatig de cliënt op zijn verblijfplaats bezoekt. Het invoeren van een postblokkade voor mentoren acht ik dan ook niet wenselijk.

 

6. Gevolgen voor beleid van instellingen

De klachtencommissie heeft met deze uitspraak een balans gevonden tussen enerzijds het belang van een patiënt dat zijn belangen goed en tijdig worden behartigd ook als na ontvangst van aan hem gerichte post hij zelf daartoe niet goed in staat is en anderzijds het recht op respect voor zijn correspondentie. Na deze uitspraak zullen ook andere instellingen die zonder de bewoner daarbij te betrekken relevante post direct doorsturen naar de vertegenwoordiger, hun beleid en werkwijze moeten veranderen. Zo veel mogelijk zal men moeten streven naar het openen van de post in aanwezigheid van de patiënt. Nieuwe wetgeving die de Wet Bopz gaat vervangen, maakt dit niet anders. Het fundamentele recht op respect voor zijn correspondentie brengt dit met zich mee. Daarnaast is bekend dat ook bij patiënten die inhoudelijk wilsonbekwaam zijn te oordelen over de verwerking van de post, het ophalen en openen van aan hen gerichte post een zekere therapeutische meerwaarde heeft en bijdraagt aan het gevoel erbij te horen.

mr. dr. K. Blankman, Universitair docent Familie en Gezondheidsrecht

Voetnoten

1
Het lijkt aannemelijk dat dit dezelfde advocaat is die optrad in de vorig jaar in «JVggz» gepubliceerde uitspraak Rb. Gelderland 12 september 2016, nr. C/05/307046/FA RK 16/2661, «JVggz» 2016/29.
2
Het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2009 betrof een situatie waarin een persoon in zijn vrijheid was beperkt voorafgaand aan een IBS om een beoordeling van de IBS mogelijk te maken.
Instantie Klachtencommissie Cliënten Pro Persona
Datum uitspraak29-02-2016
PublicatieJVGGZ 2017/12 (Sdu JVggz), aflevering 1, 2017
Annotator
  • mr. dr. K. Blankman
ZaaknummerBc-16-015
RechtsgebiedOverig
Rechters
  • mr. J.W.C. Giebels
  • M. Simons
  • M. Van Ommen
Partijen
Regelgeving
  • Wklcz - 2
  • Wet Bopz - 40 lid 1
  • BW Boek 1 - 450
  • BW Boek 1 - 451
  • BW Boek 1 - 452
  • BW Boek 1 - 453
  • BW Boek 1 - 453a
  • BW Boek 1 - 454
  • BW Boek 1 - 455
  • BW Boek 1 - 456
  • BW Boek 1 - 457
  • BW Boek 1 - 458
  • BW Boek 1 - 459
  • BW Boek 1 - 460
  • BW Boek 1 - 461
  • BW Boek 1 - 462
  • EVRM - 8