Naar de inhoud

Proefschrift

Drie stellingen Mr. N.C.G. Gubbels, Samenlevingsverbanden in de inkomstenbelasting en de schenk- en erfbelasting, 2011; handelseditie verschenen in de Serie Fiscale Monografieën, nr. 136 van Kluwer, ISBN 978-90-13-08961-5 Promoteres: prof. mr. R.H. Happé en mw. prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken (beide UvT)

Het proefschrift is verdedigd aan de Universiteit van Tilburg

Inleiding

Het partnerbegrip heeft de laatste jaren regelmatig in de belangstelling gestaan van de wetgever. Dit heeft uiteindelijk geleid in het gewijzigde partnerbegrip zoals dat op 1 januari 2011 in werking is getreden in de AWR, de inkomstenbelasting en de Successiewet.1 Een fundamentele discussie over de vraag of en zo ja, waarom, met partners rekening moet worden gehouden is echter lange tijd niet gevoerd.2

In het proefschrift is onder meer getracht op deze vraag een antwoord te geven voor de inkomstenbelasting en de Successiewet.

In de huidige inkomstenbelasting staat het individu centraal waarbij de aanwezigheid van een partner in beginsel niet van belang is. Dat dit naar mijn mening op basis van het gelijkheids- en draagkrachtbeginsel onjuist is licht ik toe aan de hand van de eerste twee stellingen. In de Successiewet wordt daarentegen in de art. 25 en 26 SW uitgegaan van het ‘samenvoegingsstelsel’. Ook dat is naar mijn mening onjuist, hetgeen blijkt uit de toelichting bij de derde stelling.

1. Niet het individuele stelsel maar het splitsingstelsel past het beste in de huidige samenleving waarin partners onderling de arbeids- en zorgtaken verdelen

De inkomstenbelasting…