Naar de inhoud

Pseudo-eindheffing hoog loon niet in strijd met Europees recht

Samenvatting

Belanghebbende betaalde aan werknemers in 2012 een loon van meer dan € 150.000. Op grond van art. 32bd Wet LB 1964 is belanghebbende hierover pseudo-eindheffing hoog loon verschuldigd. Het hof (Hof Den Haag 16 december 2014, nr. 14/00585, NTFR 2015/829) heeft geoordeeld dat dit niet in strijd is met het wettelijk systeem van de Wet LB 1964 nu art. 32bd, lid 1 van die wet de bepalingen die in strijd zouden kunnen komen met art. 32bd expliciet opzij zet. Ook heeft het hof geoordeeld dat het onderscheid tussen werkgevers met goed betaalde werknemers enerzijds en werkgevers die alleen werknemers in dienst hebben met een salaris beneden de € 150.000 geen schending van art. 26 BUPO oplevert omdat het onderscheid niet evident van redelijke grond ontbloot is. Naar het oordeel van het hof is er geen schending van art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM) en het hof heeft daarbij overwogen geen jurisprudentie van het EHRM te kennen waarin het EHRM belastingwetgeving met terugwerkende kracht in strijd met art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM) acht. Dat is volgens het hof van belang omdat de toets die de Nederlandse rechter op basis van art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM) uitvoert, niet strenger mag zijn dan de toets die het EHRM zelf aanlegt. De heffing is voorzienbaar, maar niet te voorkomen. De vereisten van precisie en voorzienbaarheid houden niet in dat de wetgever bij het bepalen van het tijdstip van inwerkingtreding van nieuwe wetgeving rekening moet houden met de tijd die betrokkenen nodig hebben om schaduwzijden van…