Naar de inhoud

Rechtsbescherming bij internationale uitwisseling van inlichtingen voor fiscale doeleinden

Recht op effectieve rechtsbescherming tegen geldboete opgelegd wegens niet-naleving van een opdracht om informatie te verschaffen voor uitwisseling tussen nationale belasting­autoriteiten. Belangrijke beslissing van de Grote Kamer die het nationale (administratieve) procesrecht indringend beïnvloedt. Intensiteit van de rechterlijke toetsing en toegang tot wezenlijke informatie.

1. Inleiding

Uitwisseling van inlichtingen voor fiscale doeleinden heeft een wettelijke grondslag in de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIBB1). De bepalingen van de wet strekken tot uitvoering van richtlijnen van de Raad van de Europese Unie en andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen, alsmede renten daarover en bestuursrechtelijke sancties en boeten die daarmee verband houden.2 Leidend daarbij is de bepaling van art. 26, lid 2, OESO-Modelverdrag, waarin aanwijzingen worden gegeven over de omgang met de verkregen gegevens.

Inlichtingen worden opgevraagd door een verzoekende staat ten behoeve van de aanslagregeling van een belastingplichtige in de verzoekende staat. De buitenlandse inlichtingen zijn afkomstig van een administratieplichtige uit de aangezochte staat. Daarbij kunnen vragen rijzen over de rechtmatigheid van de uitwisseling. Het daarbij behorende rechtsbeschermingskader kan als volgt worden samengevat. Op basis van de Dalmine-uitspraak3 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) is de beoordeling van de rechtmatigheid van het verkrijgen van bewijs overgelaten aan de nationale rechter. In de zaak FSL Holdings is geoordeeld dat als bewijsverkrijging legitiem is naar nationaal recht, de Unierechter daar niets meer van mag vinden.4

Voor de Nederlandse rechter is derhalve in uitwisselingszaken alleen nog van belang of het bewijs…