Naar de inhoud

Redactioneel

Al (zeker) sinds de Commissie Van Es – ‘Van gedroomd koninkrijk naar professionele school’ – meer dan twintig jaar geleden, wordt gepleit voor leraren die met elkaar samenwerken in teams. De basisgedachte luidt: ‘Werken in teams is goed voor de kwaliteit van het onderwijs, komt de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar ten goede, en draagt bij aan het overbruggen van ogenschijnlijke tegenstellingen tussen leraren en management.’ Opeenvolgende bewindslieden hebben via verschillende wegen getracht het werken in teams te stimuleren. Het huidige kabinet heeft ingezet op beleidsvorming via akkoorden met ‘het veld’. Minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker maakten in het Nationaal Onderwijsakkoord ‘De route naar geweldig onderwijs’ afspraken met vijf sectorraden en drie vakbonden (de AOb deed niet mee). In ruil voor € 1 miljard committeerden de organisaties zich aan een reeks afspraken. Eén van die afspraken luidde dat de zeggenschap van teams van leraren in het primair (po), voortgezet (vo) en middelbaar beroepsonderwijs (mbo) een wettelijke verankering zou krijgen. In het po en vo zou er – net als in het mbo – een professioneel statuut komen. Nu de huidige kabinetsperiode ten einde loopt en de volgende Tweede Kamerverkiezingen zich aandienen, zet dit themanummer van NTOR het spotlicht op ‘werken in teams’.

Op het eerste gezicht lijkt er van de gemaakte afspraken weinig terecht te zijn gekomen. In het mbo was het professioneel statuut er immers al vóór het Nationaal Onderwijsakkoord; voor po en vo is dat statuut er (nog) niet gekomen. Ook de afgesproken wettelijke verankering van de zeggenschap van teams is er nog niet. Alle reden om beter te…