Naar de inhoud

Reële executie van vonnis tot levering onroerende zaak

Gedaagden zijn bij vonnis veroordeeld tot levering van onroerende zaken aan eiser.

Op de onroerende zaken zijn drie hypotheken gevestigd en zijn beslagen gelegd, zowel door eiser als door een derde. Executie van het vonnis door eiser wordt tegengegaan doordat de andere beslaglegger de vordering van de derde hypotheekhouder betwist en deze hypotheekhouder niet aan royement van zijn hypotheek wil meewerken.

De president lost deze impasse als volgt op.

Eiser heeft niet alleen recht op levering van de onroerende zaken, maar eveneens recht op boete en verbeurde dwangsommen. Ten aanzien van deze bedragen geeft de president aan dat eiser zich kan beroepen op verrekening.

Onder aanwijzing van een notaris bepaalt de president dat het vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking van gedaagden aan het notariële transport.

Na voldoening van de eerste en tweede hypotheek dient het resterende gedeelte van de koopprijs te worden gestort bij de door de notaris aan te wijzen bewaarder, totdat een rechterlijke beslissing uitsluitsel geeft over de vraag wie rechthebbende is (de derde hypotheekhouder of de beslaglegger).

Ten aanzien van de doorhaling van de derde hypotheek bepaalt de president dat het vonnis in de plaats treedt van de verklaring van de derde hypotheekhouder met betrekking tot de doorhaling als bedoeld in artikel 3:274 BW.

De gelegde executoriale beslagen worden door de president opgeheven, waardoor de impasse op creatieve wijze is doorbroken.

Pres. Rb. Arnhem; 28 maart 1994; KG 1994, 195

J.M. Hoek

Zie ook

JBN 1994, 85