Rente-aftrekbeperking geldt ook voor rente die uiteindelijk aan een niet-verbonden lichaam is verschuldigd
Samenvatting
De aandelen in belanghebbende worden gehouden door C. De bank heeft aan C leningen verstrekt. Vanaf 2 juni 2004 is belanghebbende mededebiteur met betrekking tot deze leningen. Belanghebbende heeft onroerend goed gekocht met de geldleningen. In de jaarrekening van zowel belanghebbende als C is opgenomen dat belanghebbende een schuld aan C had, waarover in 2004 € 41.159 aan rente is betaald en in 2005 € 69.776. Een gedeelte van die rente is door de inspecteur op de voet van art. 10d Wet VPB 1969 niet in aftrek aanvaard. Belanghebbende vindt dat niet terecht en stelt daartoe primair dat zij als debiteur de lening met de bank is aangegaan en subsidiair dat in ieder geval materieel daarvan moet worden uitgegaan. Het hof volgt belanghebbende niet in haar stellingen. Het hof acht namelijk aannemelijk dat belanghebbende heeft geleend van C. Voorts ziet het hof geen grond om de wettelijke aftrekbeperking niet toe te passen. De wetgever heeft namelijk onderkend dat de beperking ook van toepassing is in een situatie als hier aan de orde, waarin rente wordt betaald aan een verbonden lichaam, welk lichaam deze rente op zijn beurt weer verschuldigd is aan een niet-verbonden lichaam.
(Hoger beroep ongegrond.)
Commentaar
Art. 10d Wet VPB 1969 beantwoordt niet aan het gestelde doel, treft slechts een handjevol belastingplichtigen en kan tot onredelijke uitkomsten leiden. Dat blijkt weer eens uit bovenstaande uitspraak. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel ‘Uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013’ is opgemerkt dat het kabinet art. 10d Wet VPB 1969 wil afschaffen mits daarvoor de benodigde budgettaire dekking van € 30 miljoen kan worden gevonden (…