Naar de inhoud

Samenloop van schenkbelasting en inkomstenbelasting of overdrachtsbelasting

1. Inleiding

De invoering van belastingheffing op schenkingen 100 jaar geleden, resulteerde in een verbreding van de heffingsgrondslag. Er werd immers belasting geheven over verkrijgingen die eerder onbelast bleven. Soms werd echter dat gebied ook al geheel of gedeeltelijk bestreken door een ander belastingmiddel. In dat geval kan en kon kan er cumulatie van belastingen ontstaan.2

Het meest in het oog springend is de samenloop met de heffing van inkomstenbelasting. De wetgever had hier vrij snel na de invoering van de belastingheffing op schenkingen aandacht voor. De wetgever voert bij Wet van 1926 een anticumulatiebepaling in, namelijk art. 80 onder 10 SW 1859.3 Dit artikel stelt van het recht van schenking vrij die schenking waarover ten laste van de bevoordeelde Rijksinkomsten- of Tantièmebelasting wordt geheven. Opvallend is dat een principiële toelichting bij dit wetsartikel volledig ontbreekt. Er wordt slechts opgemerkt dat de vrijstelling “ten doel heeft dubbele belasting te voorkomen”.4 Kennelijk is de wetgever van mening dat dezelfde draagkrachtvermeerdering niet tweemaal belast mag worden. Maar waarom dan voor een vrijstelling in de Successiewet 1859 gekozen en niet in de Wet inkomstenbelasting 1914? We zien in latere jaren overigens meerdere vrijstellingen ter zake van cumulatie in de Successiewet 1859 verschijnen, onder meer in art. 79, de vrijstelling voor met inkomstenbelasting belaste periodieke uitkeringen.

Bij de invoering van de Successiewet 1956 is de hiervoor genoemde vrijstelling gehandhaafd, Thans is deze opgenomen in art. 33, onder 9o SW 1956. De Minister van Financiën, op dat moment de heer P. Lieftinck, geeft aan dat hij, mede gelet op eerder beleid onder de Successiewet 1859, dubbele…