Naar de inhoud

Samenwonenden, vergoedingsrechten en verjaring (ND 2015.50.2003)

Tussen echtgenoten bestaat sinds 1 januari 2012 een nieuwe regeling met betrekking tot vergoedingsrechten in geval van gescheiden vermogens (art. 1:87 BW). Door twee schakelbepalingen (art. 1:95 lid 2 en art. 1:96 lid 3 BW) is art. 1:87 BW ook van toepassing op vergoedingsrechten ten gunste en/of ten laste van de wettelijke gemeenschap van goederen. Op grond van art. 3:320 jo 3:321 lid 1 onder a BW verjaart de vergoedingsvordering tussen echtgenoten niet gedurende het huwelijk.

Op ongehuwd samenwonenden zijn voornoemde bepalingen echter niet van overeenkomstige toepassing. De rechtsvordering verjaart in hun geval reeds na vijf jaar (art. 3:307 jo 3:310 lid 1 BW). Deze verjaringstermijn speelt ook een rol als ongehuwd samenwonenden in hun samenlevingsovereenkomst een regeling met betrekking tot een vergoedingsvordering hebben opgenomen, zie bijvoorbeeld Hof ’s-Hertogenbosch 15 juli 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2660. In hun notariële samenlevingsovereenkomst hadden de ongehuwde partijen afgesproken dat vergoedingsrechten direct opeisbaar zouden zijn, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzetten. De vrouw betaalde vervolgens de door de man verkregen auto. Meer dan vijf jaar later maakte zij aanspraak op haar vergoedingsvordering. De man beriep zich op verjaring en kreeg gelijk bij het hof.

Auteur vraagt zich af of in zaken als bovengenoemde de redelijkheid en billijkheid zich niet verzetten tegen een geslaagd beroep op verjaring. Is hier geen vergelijking te trekken met een tevergeefs beroep op het vervalbeding (zie Hoge Raad 19 januari 1996, NJ 1996, 617, Rensing/Polak)? In dat arrest werd een beroep op een vervalbeding strijdig geacht met de redelijkheid en billijkheid, mede omdat partijen tijdens het huwelijk in het algemeen niet tot verrekening over zullen gaan. Dezelfde argumentatie lijkt auteur van toepassing op ongehuwd samenwonenden. Zij zullen ook niet tot een financiële afrekening overgaan zolang de samenleving voortduurt. De verlenging van de verjaringstermijn zou volgens hem dan ook bij een aanspraak op een vergoedingsrecht op overeenkomstige wijze moeten worden toegepast als voor huwelijkspartners is geregeld.

B. Breederveld, FJR, 9, 2015, p. 173 (MK)

Wetgevingart. 1:87 BW
art. 1:95 BW
art. 1:96 BW
art. 3:320 BW
art. 3:321 BW
art. 3:307 BW
art. 3:310 BW
JurisprudentieECLI:NL:GHSHE:2015:2660
Officiële publicaties
Europese regelgeving
Soort nieuwsWetgeving
Publicatiedatum10-12-2015
Nummer2015/0885