Naar de inhoud

Sanctiebepaling art. 15ai Wet VPB 1969 hoeft vorming HIR niet in de weg te staan

Samenvatting

Belanghebbende bezit een 100%-belang in Vastgoed bv en vormt met haar een fiscale eenheid. Ook F bv, waarvan belanghebbende alle aandelen heeft, behoort daartoe. Binnen de fiscale eenheid heeft belanghebbende een aan een derde (G bv) verhuurde onroerende zaak per 10 september 2007, vanuit Vastgoed bv overgedragen aan F bv voor € 3.000.000. In oktober 2010 heeft belanghebbende de aandelen F bv aan G bv verkocht en geleverd. Per 1 oktober 2010 maakt F bv geen deel meer uit van de fiscale eenheid. In verband met de aandelenverkoop F bv heeft belanghebbende in haar aangifte VPB 2010 een fiscale winst verantwoord ter zake van de onroerende zaak van € 2.565.886. Hiervoor heeft zij een HIR gevormd. Dit bedrag heeft belanghebbende in 2011 geherinvesteerd door aankoop van een 32%-belang in een maatschap. Op de investering (in onroerende zaken) van € 3.120.876 heeft belanghebbende de in 2010 gevormde HIR van € 2.565.886 in mindering gebracht. De inspecteur heeft vorming van de HIR niet toegestaan. Het hof stelt de inspecteur in het gelijk. Het hof zet onder meer uiteen dat:

  • uit het zogenoemde ‘Trawlerarrest’ (HR 25 maart 1998, nr. 32.945, BNB 1998/193) niet kan worden afgeleid dat de Hoge Raad van oordeel is dat in die casus met de aankoop van de aandelen in de dochter-bv de vervanging van een bedrijfsmiddel heeft plaatsgevonden;

  • de verkoop van de aandelen F bv voor de toepassing van art. 3.54 Wet IB niet op één lijn…