Schadeloosstelling voor huurder bij onteigening
In de onderhavige procedure geeft de Hoge Raad zijn oordeel over de schadeloosstelling die de huurder toekomt bij onteigening.
De Hoge Raad overweegt dat een huurovereenkomst, aangegaan voor onbepaalde tijd, na de datum waartegen zij rechtsgeldig is opgezegd, ingevolge artikel 1623c BW van rechtswege van kracht blijft totdat de rechter onherroepelijk heeft beslist op een verzoek van de verhuurder het tijdstip vast te stellen waarop de huurovereenkomst zal eindigen. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat bij een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd de huurtijd steeds eindigt op het tijdstip waartegen de overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd.
De wetgever heeft de schadeloosstelling, waarop de huurder ingevolge artikel 42 lid 2 Onteigeningswet recht heeft, gefixeerd op de huurprijs van twee jaren, onafhankelijk van de omvang van de door de onteigening aan de huur toegebrachte schade. De Hoge Raad is van oordeel dat dit niet wegneemt dat de toekenning van deze schadeloosstelling afhankelijk is gesteld van een beoordeling van de huurtijd, die niet is gefixeerd op de opzeggingstermijn. In beginsel dient tweemaal de jaarhuur als schadevergoeding te worden betaald, tenzij blijkt van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat de huur niet langer duurt dan één jaar.
De noot bij dit arrest vermeldt dat, behoudens uitzonderingen, huurders in het vervolg aanspraak kunnen maken op een schadeloosstelling gelijk aan tweemaal de jaarlijkse huurprijs. Dit bedrag zal veelal niet overeenkomen met de in de gemeentelijke verordening vastgestelde gefixeerde vergoeding. Indien twee jaar huur de krachtens de verordening vastgestelde vergoeding overtreft, zal dit tot gevolg hebben dat de schadeloosstelling ten behoeve van de huurder in de onteigeningsprocedure moet worden vastgesteld. Hiervoor is noodzakelijk dat de huurder als procespartij…