Schending van art. 2:8 BW en onrechtmatige daad
1. Inleiding2
In de literatuur wordt verschillend gedacht over het antwoord op de vraag of schending van de norm van redelijkheid en billijkheid die voor het rechtspersonenrecht is opgenomen in art. 2:8 BW,3 moet worden aangemerkt als wanprestatie dan wel als een onrechtmatige daad. Van wanprestatie zou sprake zijn indien men de uit art. 2:8 lid 1 voortvloeiende verplichtingen aanmerkt als verbintenissen. Doet men dat niet, dan levert schending van art. 8 lid 1 vanzelf een onrechtmatige daad op.4 Een antwoord op deze vraag wordt volgens sommige auteurs gegeven door de Hoge Raad in het recent gewezen IMG-arrest;5 naar mijn mening valt dit hier evenwel niet in te lezen. In deze bijdrage wil ik in een breder kader ingaan op de vraag of schending van de norm van redelijkheid en billijkheid ex art. 2:8 moet worden gekwalificeerd als wanprestatie dan wel als onrechtmatige daad, hierna ook wel de ‘kwalificatievraag’ genoemd.
2. Het IMG-arrest van de Hoge Raad; casus en oordeel
In het recent gewezen IMG-arrest is de Hoge Raad ingegaan op een - met de kwalificatievraag - verwante vraag, te weten de verhouding tussen de actie tot aantasting van een besluit op grond van redelijkheid en billijkheid en de actie uit onrechtmatige daad. Ik schets eerst kort de casus en ga daarna in op de bredere betekenis van het arrest.
In het arrest gaat het om de volgende casus. NVT voert een detailhandel in meubelen. IMG is een vereniging met als doel het behartigen van de belangen van haar leden: kort gezegd detailhandelszaken in meubelen…