Sign. - Art. 6:106 lid 2 BW; overgang onder algemene titel van vordering tot immateriële schadevergoeding (Rechtbank Rotterdam 25 januari 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:657)
Eiseres is de weduwe van X, die is overleden op 27 december 2014. X was van 1963 tot 1969 als scheepsbeschieter in dienst van NDSM (inmiddels opgehouden te bestaan). Hertel verrichtte als onderaannemer van NDSM isolatiewerkzaamheden op de scheepswerf. Op 22 augustus 2014 is bij X de diagnose maligne mesothelioom gesteld. X heeft van de SVB een voorschot ontvangen op basis van de TAS. Bij brief van 23 december 2014 heeft X Hertel aansprakelijk gesteld voor de (im)materiële schade als gevolg van blootstelling aan asbest door Hertel op de scheepswerf van NDSM.
Hertel beroept zich op verjaring. De rechtbank beoordeelt dit verweer aan de hand van de gezichtspuntencatalogus van Van Hese/De Schelde (ECLI:NL:HR:2000:AA5635). X en zijn nabestaanden hebben voldoende voortvarend gehandeld om Hertel tijdig op de hoogte te stellen en een vordering tot schadevergoeding in te stellen (gezichtspunt g), welke schadevergoeding aan eiseres ten goede zal komen (a). Hertel heeft niet aangevoerd dat zij met een dergelijke vordering gelet op het tijdsverloop geen rekening meer hoefde te houden (d). Deze drie gezichtspunten pleiten voor het buiten toepassing laten van de verjaringstermijn. De voornaamste reden om deze termijn wel strikt toe te passen is dat Hertel door het tijdsverloop ernstig is bemoeilijkt in haar verweer (e). Daar staat tegenover dat ten minste sprake is van enige verwijtbaarheid aan de zijde van Hertel (het niet treffen van veiligheidsmaatregelen, c). Een eventuele door Hertel te betalen schadevergoeding wordt gedekt door haar verzekering (f). De uitkering op grond van de TAS (b) zou handhaving van de verjaringstermijn weliswaar minder…