Naar de inhoud

Sign. - Bewindvoerder krijgt machtiging voor opheffing van huwelijkse voorwaarden

M en V zijn sinds 1969 gehuwd op huwelijkse voorwaarden, waarbij iedere gemeenschap van goederen is uitgesloten. In 2006 is het vermogen van M door de kantonrechter onder bewind gesteld. Thans heeft een notaris een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter waarin wordt verzocht de bewindvoerder te machtigen om (ex artikel 1:119 BW) bij de rechtbank een verzoek in te dienen tot opheffing van de huwelijkse voorwaarden zodat tussen M en V de wettelijke gemeenschap van goederen zal bestaan.
Volgens de bewindvoerder hebben M en V vanaf de huwelijkssluiting niet volgens het overeengekomen huwelijksgoederenregime geleefd en hebben zij hun vermogens als gezamenlijk beschouwd. De bewindvoerder heeft geen scheiding in het vermogen aangetroffen en M en V hebben ook steeds gezamenlijk aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting. Verder heeft M bij testament V als enige erfgenaam aangewezen. Beiden hebben geen afstammelingen.
De kantonrechter overweegt dat ingevolge artikel 1:441 lid 2 sub a BW de bewindvoerder toestemming van de rechthebbende behoeft of, indien de rechthebbende daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor beschikkingshandelingen dan wel voor het aangaan van overeenkomsten tot beschikking over een onder bewind staand goed. Het wijzigen van huwelijkse voorwaarden is een zodanige handeling waarvoor die toestemming dan wel machtiging is vereist. Nu uit een medisch rapport blijkt dat M niet bekwaam is om zelfstandig toestemming te geven voor beschikkingshandelingen, is de machtiging van de kantonrechter vereist. Gelet op de overige inhoud van het bewinddossier is de kantonrechter van oordeel dat de gevraagde machtiging kan worden verleend.

(Rechtbank Breda sector kanton 4 januari 2011, nr. 628128 OV VERZ 10-5135, Notamail)