Naar de inhoud

Sign. - Echtscheidingsbeschikking: wanneer in kracht van gewijsde?

Nadat de rechtbank de echtscheiding heeft uitgesproken tussen M en V, gaat V in beroep. Omdat dit beroep te laat is ingesteld, wordt V niet-ontvankelijk verklaard. Daarmee is de beschikking van de rechtbank in kracht van gewijsde gegaan. M had binnen zes maanden de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking moeten verzoeken (artikel 1:163 BW), maar heeft dit nagelaten. Thans zijn de ambtenaar van de burgerlijke stand en M verdeeld over de vraag op welk moment de in art. 1:163 lid 3 BW bedoelde termijn voor inschrijving van een echtscheidingsbeschikking geacht moet worden te zijn aangevangen. Tussen partijen staat vast dat V op 14 maart 2006 in hoger beroep is gekomen van deze echtscheidingsbeschikking. Bij beschikking van 31 mei 2006 heeft het hof haar niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. Tegen deze beschikking is geen cassatie ingesteld.

Het hof oordeelde dat de echtscheidingsbeschikking van 12 december 2005 in kracht van gewijsde is gegaan op 13 maart 2006. M had derhalve uiterlijk zes maanden na laatstgemelde datum om inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand moeten verzoeken (artikel 1:163 lid 3 BW). Dat heeft hij niet gedaan. M heeft bij brief van 15 september 2006 (een vrijdag), die volgens de ambtenaar bij de gemeente is ingekomen op 18 september 2006, de ambtenaar verzocht tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 12 december 2005 over te gaan. Volgens het hof heeft de ambtenaar op juiste gronden de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking geweigerd. In cassatie voert M aan dat het hof ten onrechte van de (onjuiste) rechtsopvatting is uitgegaan dat de termijn van…