Sign. - Executiegeschil over restschuld hypotheek: heeft de bank de vordering gestuit? (Rechtbank Midden-Nederland, vonnis in kort geding van 23 november 2015 (ongepubliceerd)
X heeft zijn huis met een restschuld moeten verkopen. De hypotheekbank (ING) heeft X bij brief van 13 juli 2009 bericht dat de restschuld van € 38.510,89 ter incassering is overgedragen aan een incassobureau. X is in 2009-2010 bijgestaan door een organisatie voor schuldhulpverlening. De vordering van de bank is meegenomen in de ten behoeve van X gesloten schuldsaneringsovereenkomst. Niet alle schuldeisers zijn akkoord zijn gegaan met het voorgestelde minnelijke traject. De bank is verzocht in afwachting van de aanvraag WSNP voor X geen incassomaatregelen te nemen.
De bank heeft in deze procedure een ‘historisch overzicht’ overgelegd. Daarin staat vermeld dat op 4 februari 2011 telefonisch contact met X is geweest over de status van de aanvraag van de WSNP. Gebleken is onder meer dat de WSNP niet kan worden uitgesproken wegens onduidelijkheden en persoonlijke omstandigheden.
X vordert nu dat de bank de executie van de hypotheekakte staakt. Ter onderbouwing van zijn vordering beroept X zich primair op verjaring van de vordering van De bank. X stelt daartoe dat hij de brief van 23 oktober 2014 niet heeft ontvangen en dat hij zich telefoongesprek van 4 februari 2011 kan niet herinneren. X betwist voorts dat de brief van 23 oktober 2014 kan worden aangemerkt als een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 3:317 BW, met als gevolg dat aan deze brief ook geen stuitende werking kan worden toegekend. Subsidiair stelt X zich op het standpunt dat de onderhavige (geld)vordering in de hypotheekakte niet voldoende bepaald is, zodat de akte van 1 mei 2003 niet als grondslag voor een executoriale titel…