Sign. - Exhibitieplicht en buitenlandse procedure
Het gaat in deze zaak om de vraag of op de voet van art. 843a Rv mede de exhibitie van bescheiden kan worden verlangd in een afzonderlijk geding voor de Nederlandse rechter wanneer de hoofdprocedure tussen partijen niet in Nederland aanhangig is en naar verwachting ook niet zal worden. Art. 843a Rv ziet op de exhibitieplicht in en buiten rechte en kent een zelfstandige bevoegdheid toe aan de daarin bedoelde belanghebbende. Een vordering op de voet van art. 843a Rv tot nakoming van deze exhibitieplicht kan worden ingesteld hetzij in een lopend geding hetzij in een afzonderlijk geding. Het eerste lid van art. 843a Rv bindt de toewijsbaarheid van de vordering aan de voorwaarden dat de eiser of verzoeker een rechtmatig belang dient te hebben en dat het moet gaan om bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of verzoeker of zijn rechtsvoorganger partij is. Noch uit de tekst van art. 843a Rv, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis van dit artikel vloeit voort dat voor toewijsbaarheid van de vordering tevens noodzakelijk is dat over de rechtsbetrekking waaromtrent afschrift van bescheiden wordt verlangd, een procedure aanhangig is of naar verwachting zal worden gemaakt in Nederland. Ook in het wetsvoorstel tot aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de wijziging van het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden – waarmee geen inhoudelijke wijziging van art. 843a lid 1 Rv is beoogd – worden dergelijke voorwaarden niet gesteld. (HR 8 juni 2012, LJN BV8510, «JOR» 2013/60, m.nt. mr. dr. P.E. Ernste, tevens behorend bij «JOR» 2013/61)