Naar de inhoud

Sign. - Hof: IB-latentie moet niet op de contante waarde worden gesteld

Naar aanleiding van hun echtscheiding twisten M en V onder meer over de waarde van M's onderneming die in de verrekening moet worden betrokken. In hoger beroep heeft het hof een registeraccountant tot deskundige benoemd teneinde een onderzoek in te stellen naar de waarde van de onderneming. In zijn berekening heeft de deskundige over het bedrag van de fiscale oudedagsreserve (FOR) een aftrek van 7% toegepast in verband met de latent verschuldigde inkomstenbelasting. M is het daar niet mee eens.
Volgens M heeft de deskundige de belastinglatentie ten onrechte contant gemaakt tegen 4% per jaar (uitgaande van een geschatte belastingdruk van 20%). Volgens M moet de latentie op 30% van het FOR-bedrag worden gesteld.
Naar het oordeel van het hof is het bezwaar van M in zoverre terecht dat – in het licht van HR 24 februari 2006 (LJN AU6095) – voor de berekening van de latente belastingclaim niet moet worden uitgegaan van de contante waarde op de peildatum, maar van de op die datum geschatte belastingdruk over de op enig moment beschikbaar komende bedragen.
De deskundige heeft de gemiddelde belastingdruk geschat op 20%. Het hof ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken en stelt de aftrek vast op 20% van de FOR.

(Gerechtshof 's-Hertogenbosch 23 oktober 2012, LJN BY1759)