Naar de inhoud

Sign. - Inlichtingenvordering – last onder dwangsom (CBb 21 september 2015, ECLI:NL:CBB:2015:287, «JOR» 2015/301, m.nt. mr. S.M.C. Nuijten onder «JOR» 2015/302)

Bij uitspraak van 21 september 2015 («JOR» 2016/302) heeft het College geoordeeld dat de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen als bedoeld in art. 5:16 Awb en art. 1:74 lid 1 Wft, voor zover deze ten behoeve van het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Wft gestelde regels wordt uitgeoefend, in het licht van art. 50 lid 2 aanhef en onder a MiFID aldus moet worden uitgelegd dat deze behelst de bevoegdheid om kopieën van gegevens en bescheiden te vorderen.

Nu de AFM bevoegd was om bij appellant bankafschriften te vorderen, ziet het College zich vervolgens voor de vraag gesteld of AFM redelijkerwijs van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Die vraag beantwoordt het College bevestigend. De tekst op de website bevatte in 2011 aanwijzingen dat appellant mogelijk handelde in strijd met het verbod om zonder vergunning beleggingsobjecten respectievelijk rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aan te bieden. Bankafschriften zijn een geschikt middel om te kunnen vaststellen of appellant al dan niet deelnemingsrechten heeft verkocht, nu deze objectieve informatie bieden over de aard en hoogte van de transacties en de partijen met wie de transacties zijn verricht. Nu appellant niet betwist dat hij naar aanleiding van het informatieverzoek van 13 april 2012 de gevraagde bankafschriften niet heeft overgelegd, heeft de AFM redelijkerwijs de last onder dwangsom kunnen opleggen.