Sign. - Onduidelijk dictum met dwangsomveroordeling
Een curator van een failliet hardhoutfonds spant tegen aandeelhouders/beleggers een kort geding aan. In het dictum worden vier partijen met een dwangsom bedreigd voor wat feitelijk door twee van hen moet (of slechts kan) worden gedaan. (..) In het dictum worden 2 van de 4 gedaagde partijen veroordeeld om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis hun functies als bestuurder of anderszins in de vennootschappen FEL en Ecogarant neer te leggen; (...) bepaalt dat gedaagden hoofdelijk een dwangsom verbeuren van € 250.000 bij niet tijdige voldoening aan elk van de te geven geboden en van € 5.000 per kalenderdag of gedeelte daarvan dat zij niet aan deze veroordeling voldoen; zulks tot een maximumbedrag aan te verbeuren dwangsommen van € 5.000.000; E en F voldoen pas nas geruime tijd aan de titel waarop de 2 andere gedaagden een miljoenenclaim voor dwangsommen op zich af krijgen. In KG heft de voorzieningenrechter de dwangsom op en het Hof volgt hem daarin: Met de voorzieningenrechter is het hof voorshands van oordeel dat het feit dat opgelegde gebod zich uitsluitend richtte tot [E] en [F] (en niet tot Vistra en [X] (medegedaagden, red)), duidelijk maakt dat de aan dat gebod gekoppelde uitgesproken dwangsomdreiging uitsluitend geldt jegens [E] en [F]. Niet valt in te zien op welke grond een partij jegens wie geen gebod of verbod is uitgesproken, dwangsommen verbeurt ingeval degene jegens wie een dergelijk gebod of verbod wel is uitgesproken, die veroordeling niet nakomt. Dat is ook niet verenigbaar met het karakter van een dwangsom, zijnde een dwangmiddel (in de vorm van een geldelijke…