Sign. - Samenhang tussen overeenkomsten en verpanding vorderingen
De commanditaire vennootschap Mt werkt samen met vennootschap onder firma X. M heeft een achtergestelde lening verstrekt aan X, die op haar beurt haar inventaris, voorraden en vorderingen aan de bank heeft verpand. X heeft wegens verrichte binnenvaarttransporten een vordering op M van € 22.255,39. De bank vordert betaling daarvan, stellende dat zij wegens de openbaarmaking van het pandrecht bevoegd is om tot inning van de verpande vorderingen over te gaan. Daarnaast heeft de bank een geldig (derden)pandrecht op de vordering(en) van M op X uit hoofde van de geldleningsovereenkomst. Ook op grond daarvan kan de bank tot inning van het gevorderde bedrag overgaan.
De vraag of de achterstelling maakt dat de te verrekenen vorderingen niet opeisbaar waren en dus niet kunnen worden verrekend, hangt af van wat partijen over de achterstelling zijn overeengekomen. Vaststaat dat in de akte van achterstelling enkel de door M aan X verstrekte geldlening wordt genoemd. Dat partijen, zoals de bank stelt, bij de akte eveneens de samenwerkingsovereenkomst hebben willen achterstellen, blijkt daar niet uit. Dat de leningsovereenkomst en de samenwerkingsovereenkomst in meer of mindere mate verbonden zijn en de reden van de achterstelling was dat de bank eerst zou komen, kan niet tot het oordeel leiden dat partijen ook de samenwerkingsovereenkomst hebben achtergesteld ook al hebben zij dat niet in de akte opgenomen.
In de algemene bepalingen is (onder meer) opgenomen dat M geen aflossingen en rente op de achtergestelde vordering (de geldlening) in ontvangst mag nemen. In afwijking van die algemene bepalingen is in de bijzondere bepaling bepaald dat M bevoegd is betalingen op de…