Sign. - Toelaten van onttrekkingen levert ernstig verwijt op
A BV en B BV verwijten bestuurder C van D BV: (a) dat in de periode waarin C enig en zelfstandig bestuurder was van D BV enorme bedragen zijn opgenomen door medewerker K, respectievelijk naar zijn rekening zijn overgemaakt; (b) dat een rekening die werd aangeduid als "derdengeldrekening" in feite een gewone rekening was en dat het daarop ten behoeve van derden gestorte geld bij K terechtkwam; (c) dat C niet alleen formeel, maar ook feitelijk bestuurder was en als zodanig "de financiële man" was; en (d) dat C onvoldoende toezicht hield op het financiële reilen en zeilen binnen de vennootschap. Deze verwijten kunnen de conclusie dragen dat C een handelwijze heeft toegelaten (het aan de vennootschap onttrekken van grote sommen geld door K), waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze tot gevolg zou kunnen hebben dat D BV niet aan haar verplichting tot terugbetaling aan A BV en B BV zou kunnen voldoen en daarvoor geen verhaal zou bieden. Het kan C als bestuurder, belast met onder andere de financiële gang van zaken binnen de vennootschap, niet zijn ontgaan, althans het had hem niet mogen ontgaan, dat er grote sommen geld verdwenen en dat deze niet ten goede kwamen aan de derden waarvoor deze bedoeld waren. Mede gelet op de aard van het door D BV uitgeoefende bedrijf: het begeleiden van saneringen, in het kader waarvan D BV geld beheerde dat bestemd was voor crediteuren van te saneren bedrijven, alsmede op de wetenschap bij C van een aantal bijzondere persoonlijke omstandigheden met betrekking tot K, had C maatregelen moeten nemen zodat de door D…