Naar de inhoud

Sign. - Toelating tegenbewijs beleningsgraad effectenbemiddelingsovereenkomsten (Hof ‘s-Hertogenbosch 19 juli 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3084)

Directeur-grootaandeelhouder X en de Holding hebben ieder een overeenkomst tot effectenbemiddeling met effectenkantoor G gesloten. X en de Holding stellen dat G tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomsten doordat G de op haar rustende bijzondere zorgplicht heeft geschonden. Het hof stelt dat de keuze voor het risicoprofiel ‘midden’ correspondeert met de beantwoording van de vragen in de vragenlijsten door X en de Holding. Daarnaast concludeert het hof dat de antwoorden op de vragenlijsten onvoldoende zijn om te concluderen dat G wist of behoorde te weten dat X en de Holding als beleggingsdoelstelling een pensioenvoorziening hadden. Tot slot geeft het hof aan dat de bijlagen bij de effectenbemiddelingsovereenkomsten uit 2006 op grond van art. 157 lid 2 Rv dwingend bewijs opleveren van de waarheid van de verklaringen. Het hof laat G dan ook toe tot het leveren van tegenbewijs en houdt iedere verdere beslissing aan.

X is directeur-grootaandeelhouder van de Holding. X en de Holding hebben in 2001 ieder een overeenkomst tot effectenbemiddeling met effectenkantoor G gesloten. In 2005 hebben X en de Holding ieder een vermogensbeheerovereenkomst met G gesloten. Op 31 mei 2006 deelt G aan X mee dat door mutaties in de portefeuille van X en de Holding de vermogensbeheerovereenkomsten zullen komen te vervallen. De twee in 2005 gesloten vermogensbeheerovereenkomsten zijn op 31 mei 2006 vervangen door twee op die datum gedateerde overeenkomsten tot effectenbemiddeling met beleggingsadvies.

Op 1 november 2006 zijn opnieuw twee overeenkomsten tot effectenbemiddeling met beleggingsadvies gesloten tussen enerzijds X respectievelijk de Holding en anderzijds G. Daarin wordt aangegeven dat G op elk moment gerechtigd is maatregelen te nemen in het belang van de cliënt. …