Naar de inhoud

Sign. - Valutawinst op ‘10a-lening’ na saldering vrijgesteld

Belanghebbende is een Nederlandse BV (BV). BV heeft op 24 mei 2004 in USD ingeleend van haar moedervennootschap, een Belgische NV (NV), tegen een wisselkoers EUR/USD van 1,21. Belanghebbende heeft het ingeleende bedrag eveneens in USD doorgeleend aan een Nederlandse dochtervennootschap in de vorm van een zogenoemde deelnemerschapslening in de zin van art. 10 lid 1, onderdeel d Wet Vpb 1969. Deze deelnemerschapslening kwalificeert voor Nederlandse fiscale doeleinden als eigen vermogen. De rente die BV verschuldigd was aan NV was daarom niet aftrekbaar op grond van de renteaftrekbeperking van art. 10a Wet Vpb 1969. Op 31 december 2004 heeft NV haar vordering op BV gestort als agio op haar aandelen in BV. De wisselkoers EUR/USD was op dat moment 1,36. De (informele) kapitaalstorting resulteerde daarom in een valutawinst voor BV. In casu is in geschil of deze valutawinst (gedeeltelijk) dient te worden vrijgesteld van de heffing van vennootschapsbelasting op grond van art. 10a Wet Vpb 1969. Samenvattend oordeelt de Hoge Raad – onder verwijzing naar het totaalwinstbegrip – dat valutawinsten behaald op zogenoemde '10a-schulden', na verrekening met renten, kosten en eventueel valutaverliezen, op grond van art. 10a Wet Vpb 1969 zijn vrijgesteld. (HR 24 februari 2012, nr. 10/03465, LJN BQ1248)