Sign. - Verjaring beroep op vernietiging van beding dat afwijkt van artikel 7:303 BW?
De huurder van een bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 7:290 BW heeft met het oog op het voornemen om een verzoek tot nadere vaststelling van de huurprijs in te dienen, een verzoek tot benoeming van een deskundige ingediend. De verhuurder heeft zich verweerd met de stelling dat nadere vaststelling van de huurprijs op grond van de huurovereenkomst pas in 2019 mogelijk zou zijn. De huurder heeft vervolgens een beroep gedaan op vernietiging van de huurovereenkomst op dat punt vanwege strijd met artikel 7:291 lid 1 BW. De verhuurder heeft zich daartegen verweerd met de stelling dat het recht op vernietiging ingevolge artikel 3:52 lid 1 onder d BW zou zijn verjaard. De kantonrechter en het hof verwerpen het beroep op verjaring en wijzen het verzoek van de huurder toe. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak. De Hoge Raad overweegt dat voor het antwoord op de vraag of de huurder een beroep op vernietiging van de huurovereenkomst kan doen, beslissend is 'op welk moment de bevoegdheid van [de huurder] daartoe haar 'ten dienste is komen te staan'. Uit de wetsgeschiedenis volgt volgens de Hoge Raad dat de wetgever met die woorden 'heeft bedoeld te bewerkstellingen dat de verjaring een aanvang neemt zodra de partij die een beroep op de vernietigbaarheid toekomt, die bevoegdheid daadwerkelijk kan uitoefenen' en voorts 'dat hier sprake is van een regel die zich voor flexibele toepassing leent'. Het voorgaande betekent in deze zaak dat onderzocht dient te worden of de partij die de vernietigbaarheid inroept reeds in een eerder stadium dan het moment waarop de andere partij zich op het beding…