Naar de inhoud

Sign. - Vorderingen op grond van retentierecht afgewezen (Rechtbank Den Haag 14 september 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:11215)

HHR en B hebben eind 2012 een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten voor het werk Kadeverbetering Zoeterwoude Dorp. Op 4 februari heeft B een overeenkomst tot (onder)aanneming van werk gesloten met A ten aanzien van het werk Zoeterwoude. Doordat A geen betalingen heeft ontvangen voor reeds door haar uitgevoerde werkzaamheden, heeft zij op 10 juni 2013 haar werkzaamheden jegens B opgeschort en haar retentierecht ingeroepen. Een dag later heeft HHR haar betalingsverplichtingen jegens B opgeschort. B wordt op 18 juni 2013 failliet verklaard. Dezelfde dag heeft HHR de curatoren een termijn gesteld om te berichten of zij de overeenkomst met betrekking tot het werk Zoeterwoude gestand zouden doen. Op 30 oktober 2013 heeft HHR de hoofdaannemingsovereenkomst met B ontbonden. A heeft met betrekking tot het werk Zoeterwoude een totaalbedrag van € 359.298,67 niet betaald gekregen.

In deze zaak draait het om de vraag of A haar retentierecht rechtsgeldig heeft uitgeoefend op het werkterrein waar zij haar werkzaamheden verrichtte in het kader van het werk Zoeterwoude.

De rechtbank stelt voorop dat een schuldeiser slechts een retentierecht op een zaak kan uitoefenen indien hij houder van die zaak is. Van houderschap is sprake wanneer de schuldeiser over de zaak direct of indirect de naar verkeersopvatting, wet en uiterlijke omstandigheden te beoordelen feitelijke macht uitoefent, in die zin dat ‘afgifte’ nodig is om de zaak weer in de macht van de schuldenaar of de rechthebbende te brengen. Dit geldt ook voor een retentierecht op een onroerende zaak, waarbij in de regel de afgifte waardoor de zaak weer in de macht van de schuldenaar of de rechthebbende wordt gebracht, geschiedt door haar te…