Sign. - Werking van artikel 6:236 BW strekt zich naast algemene voorwaarden ook uit tot overeenkomst zelf
X heeft een abonnement bij sportschool S. Het lidmaatschap geldt voor een periode van twaalf maanden. In de overeenkomst is bepaald dat het lidmaatschap telkens met eenzelfde periode van twaalf maanden wordt verlengd, tenzij minimaal één maand voor afloop van de contracttermijn is opgezegd. X heeft op 30 december 2011 een beëindigingsformulier ingevuld, ondertekend en ingediend en zijn lidmaatschapspas ingeleverd.
S stelt dat het lidmaatschap, conform de overeenkomst, telkens met een periode van twaalf maanden wordt verlengd, tenzij minimaal één maand voor afloop van de lopende contractperiode opzegging heeft plaatsgevonden. Aan dat laatste heeft X zich niet gehouden, aldus S. Volgens S geniet X niet de bescherming van artikel 6:233 en 6:237 BW, nu deze artikelen van toepassing zijn op bedingen in de algemene voorwaarden.
X stelt – met een beroep op de Wet Van Dam – dat, op het moment dat hij de overeenkomst opzegde, de oorspronkelijke contractsperiode voorbij was, zodat hij de overeenkomst kon opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand.
De Wet Van Dam (stilzwijgende verlenging en opzegtermijn bij lidmaatschappen, abonnementen en overige overeenkomsten) is van toepassing op de tussen partijen gesloten overeenkomst. Door die wet zijn artikel 6:236 en 6:237 BW aangepast in die zin dat in artikel 6:236 sub j BW de bevoegdheid is neergelegd voor de consument om een duurovereenkomst na het verstrijken van de contractsperiode te allen tijde met een opzegtermijn van een maand op te zeggen. Beide artikelen zijn met name geschreven voor in algemene bepalingen voorkomende regelingen. Het doel hiervan is het tegengaan van maatschappelijk ongewenste situaties met betrekking tot…