Naar de inhoud

Terbeschikkingstellingregeling en algehele gemeenschap

Art 3.92 Wet IB 2001

De Hoge Raad heeft onlangs een arrest gewezen in de navolgende casus.

X is gehuwd in algehele gemeenschap van goederen en heeft een vordering op een bv waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. X was van mening dat nu de vordering op zijn naam stond en hij het bestuur had over die vordering, de resultaten uit die vordering volledig bij hem in aanmerking dienden te worden genomen.

Volgens de inspecteur diende de vordering als gevolg van de algehele gemeenschap echter voor 50% van de vordering aan X en voor 50% aan zijn echtgenote te worden toegerekend.

De Hoge Raad oordeelde dat het feit dat echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd nog niet met zich meebrengt dat het resultaat uit een door de ene echtgenoot ‘ter beschikking gestelde vordering’ bij de andere echtgenoot voor de helft in aanmerking moet worden genomen. Voor zover de staatssecretaris betoogt dat de echtgenote de vordering indirect ter beschikking stelt, faalt het eveneens, zo stelt de Hoge Raad. Met indirect ter beschikking stellen is blijkens de wetsgeschiedenis namelijk gedoeld op het geval dat de daadwerkelijke terbeschikkingsteller gebruik maakt van een ‘tussenstation’ met het doel de tbs-regeling te ontlopen. Die situatie deed zich hier niet voor.

[Hoge Raad 15 januari 2010, nr. 08/03923]