Tienjarenbeleid voor 1F-ers een dode letter?
De effectiviteit van het Nederlandse beleid langdurig verblijvende vreemdelingen aan wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen
Lucille van Wijnbergen1
1. Inleiding
In 2009 is sprake geweest van een beleidswijziging ten aanzien van vreemdelingen aan wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (Vv) is tegengeworpen (hierna: 1F’er) en die niet verwijderbaar zijn uit Nederland op grond van het bepaalde in artikel 3 EVRM. Indien een 1F’er gedurende tien jaar in Nederland verblijft, te rekenen vanaf de datum van de eerste asielaanvraag, en van hem gedurende deze periode niet kon worden verlangd terug te keren naar het land van herkomst omdat hij al die tijd blootgesteld dreigt te worden aan een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM, dan is er sprake van een situatie dat artikel 3 EVRM zich duurzaam tegen verwijdering naar het land van herkomst verzet.
Na het verstrijken van tien jaar is de minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister) gehouden een zogenoemde proportionaliteitstoets te verrichten. Dit houdt in dat nagegaan dient te worden of de belangen van de 1F’er zwaarder dienen te wegen dan de belangen van de Staat bij het weren van de 1F’er. Indien het onthouden van de verblijfsvergunning disproportioneel is, dan dient de 1F’er in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning.
In dit artikel maak ik de stand van zaken op. Hoeveel 1F’ers hebben op grond van het tienjarenbeleid een verblijfsvergunning toegewezen gekregen? Ik zal ingaan op de totstandkoming van het beleid, de criteria duurzaamheid en proportionaliteit aan de hand van jurisprudentie en de effectiviteit van het beleid.
2…