Naar de inhoud

Toerekenen van wederrechtelijk verkregen voordeel

Bij de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel en bij conservatoire beslaglegging kunnen rechtspersoon en natuurlijk persoon niet vereenzelvigd worden, maar onder bepaalde voorwaarden kan het voordeel van de rechtspersoon wel worden toegerekend aan de natuurlijke persoon en kan zogenaamd anderbeslag gelegd worden. In dit artikel behandelen wij welke criteria hiervoor gelden.

1 Inleiding

Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaken is uitgangspunt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat het gaat om het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.1 Daarbij gaat het om het voordeel dat wordt verkregen op het moment van voltooiing van het delict,2 waarbij, zoals A-G Knigge in zijn conclusie opmerkt:3

‘(...) niet ter zake doet of het voordeel nadien is verloren gegaan, opgesoupeerd, weggeschonken, gestolen of weggegooid: steeds heeft te gelden dat de hoogte van het te ontnemen voordeelsbedrag daardoor niet wordt beïnvloed.’

In fraude- en milieuzaken komt het regelmatig voor dat het wederrechtelijk voordeel in eerste instantie is verkregen door een rechtspersoon:4 de rechtspersoon heeft bijvoorbeeld een valse factuur verzonden en deze is betaald op de bankrekening van de rechtspersoon, óf de rechtspersoon heeft zich niet aan de vergunning gehouden en te veel geproduceerd. Ook dan komen de verdiensten binnen bij de rechtspersoon.

Wanneer men in een strafrechtelijk onderzoek wordt geconfronteerd met (constructies met een of meerdere) rechtspersonen en natuurlijke personen, komt in het kader van de ontneming een aantal vragen op: wie heeft in eerste instantie het wederrechtelijk voordeel verkregen, waar is het voordeel gebleven en waar zijn vermogensbestanddelen waarop een ontnemingsmaatregel kan worden verhaald?

Immers, een…