Naar de inhoud

Turks huwelijksvermogensrecht in een notendop (2010.46.2007)

Partijen zijn in 1990 gehuwd in Turkije en hebben beiden sinds 2003 de Nederlandse nationaliteit. Beiden wonen reeds sinds eind jaren tachtig in Nederland. Vervolgens wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden (Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 december 2009, FA RK 08-10208)
Nu noch door de man, noch door de vrouw is gesteld dat zij hun vermogensrechtelijke verhouding ten tijde van de huwelijkssluiting geregeld hebben door aan te wijzen aan welk recht deze onderworpen is, is de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten ten tijde van de huwelijkssluiting, dan wel kort daarna, bepalend voor het tussen de echtgenoten geldende huwelijksgoederenregime. Het huwelijksgoederenregime van de echtgenoten wordt derhalve beheerst door Turks recht.
Voor de periode vanaf de huwelijkssluiting tot 1 januari 2002 kende het Turkse BW (TBW) als wettelijk stelsel de algehele scheiding van goederen. Derhalve is tot 1 januari 2002 tussen partijen geen sprake van een huwelijksgoederengemeenschap die voor verdeling vatbaar is. Per 1 januari 2002 is het nieuwe Turkse BW in werking getreden. Dit wetboek kent als wettelijk huwelijksgoederenregime een zogenaamde deelgenootschap in vermogensopbouw. Nu gesteld noch gebleken is dat partijen voorafgaand aan de daartoe door het overgangsrecht gestelde datum van 1 januari 2003 hebben gekozen voor een ander huwelijksgoederenregime, worden zij geacht vanaf 1 januari 2002 te hebben gekozen voor het wettelijk huwelijksgoederenregime. Derhalve wordt hun huwelijksvermogen vanaf 1 januari 2002 door dit regime beheerst. 
Dit wettelijke stelsel houdt, kort weergegeven, het volgende in. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de verwervingen en het persoonlijk vermogen van ieder van de echtgenoten (art. 218 TBW). Het vermogen van iedere echtgenoot bestaat uit twee deelvermogens, de verwervingen en het persoonlijke vermogen, zodat in totaal vier vermogens te onderscheiden zijn. Als verwervingen worden beschouwd de tijdens dit deelgenootschap om baat verworven vermogensbestanddelen, in het bijzonder: de inkomsten uit arbeid, sociale verzekeringen, uitkeringen wegens verlies aan arbeidsvermogen, inkomsten uit persoonlijk vermogen en vervangende vermogensbestanddelen (art. 219 TBW). Tot het persoonlijk vermogen behoren op grond van de wet: de ten huwelijk aangebrachte en staande huwelijk door erfrecht of schenking verworven vermogensbestanddelen, de voor persoonlijk gebruik bestemde goederen, vorderingen uit immateriële schadevergoeding en de vervangende vermogensbestanddelen (art. 220 TBW). Iedere echtgenoot beheert zijn eigen vermogen en beschikt daarover.
Bij echtscheiding vindt een financiële afrekening plaats voor wat betreft hetgeen tijdens het huwelijk is verworven. Daarbij wordt de nettowaarde van de verwervingen in aanmerking genomen: van de verwervingen van de echtgenoot worden eerst de daarop drukkende schulden afgetrokken en de andere echtgenoot krijgt op hem een vordering ten bedrage van de helft van de nettowaarde (de zogenaamde deelgenootschapsvordering, art. 231 TBW). Een waardevermindering wordt niet in aanmerking genomen, een negatief saldo evenmin. Tevens wordt nagegaan of eventueel een echtgenoot op de andere echtgenoot een vordering heeft vanwege investering in een goed van die ander welke heeft plaatsgevonden zonder enige of zonder passende vergoeding. Is dit vermogensbestanddeel bij echtscheiding in waarde gestegen, dan verkrijgt de echtgenoot die heeft bijgedragen voor het bijgedragen deel een vorderingsrecht op de ten tijde van de vereffening bij dit goed vastgestelde vermeerderde waarde (art. 227 TBW). Is de waarde ten opzichte van de waarde aan het begin van de bijdrage gedaald, dan verkrijgt hij het geïnvesteerde bedrag.

NIPR, 2, 2010, p. 248 e.v. (MK)
Wetgeving
Jurisprudentie
Officiële publicaties
Europese regelgeving
Soort nieuwsWetgeving
Publicatiedatum18-11-2010
Nummer2010/0703