Vergoeding van immateriële schade ook mogelijk bij niet-ontvankelijk beroep
Samenvatting
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet betalen van griffierecht. In de verzetprocedure heeft de rechtbank nagelaten te onderzoeken of belanghebbende ter zake van het niet betalen in verzuim is geweest. Volgens de Hoge Raad hoefde de rechtbank (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 1 april 2016, nr. 15/2601) dit ook niet te doen, nu belanghebbende in verzet niet had gesteld dat zij niet in verzuim was. Verder is de vraag of de rechtbank, ondanks de niet-ontvankelijkverklaring, gehouden was om te beslissen op het verzoek om immateriële schadevergoeding. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. Dit is alleen anders als de rechtbank uitspraak doet nadat meer dan 1,5 jaar zijn verstreken sinds het instellen van het beroep. Bij verzet eindigt deze termijn met de uitspraak op verzet. De vergoeding kan alleen worden toegekend ter zake van overschrijding van de procedure bij de rechtbank. De niet-ontvankelijkverklaring van het beroep brengt immers mee dat het optreden van het bestuursorgaan niet meer aan het oordeel van de rechter is onderworpen.
Feiten
2.1. Het door belanghebbende bij de Rechtbank ingestelde beroep is niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het verschuldigde griffierecht niet is betaald binnen de daartoe gestelde termijn. Belanghebbende heeft zowel in het beroepschrift als in het verzetschrift verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Geschil
2.2.1. Middel I houdt in dat de Rechtbank ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende ter zake van het niet (tijdig) betalen van het…