Naar de inhoud

Verhuur pand is niet het drijven van een onderneming

Samenvatting

In december 2004 is de vader van belanghebbende overleden. Zij en haar pleegmoeder waren ieder voor de helft erfgenamen. Haar pleegmoeder is in 2007 overleden. Belanghebbende is enig erfgenaam van de nalatenschap van haar pleegmoeder. Belanghebbende doet een beroep op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit voor de aandelen in de beheer-bv. De activiteiten van de beheer-bv bestonden uit de verhuur van een pand. Het hof is van oordeel dat deze activiteit niet kan worden aangemerkt als het drijven van een onderneming, zodat de aandelen in de vennootschap niet onder de bedrijfsopvolgingsfaciliteit zijn te brengen. Het hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat deze beperking van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in strijd is met Europese regelgeving omdat daarin geen omschrijving is gegeven van het begrip ‘materiële onderneming’. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel en leidt niet tot discriminatie.

(Hoger beroep gegrond.)

Commentaar

De uitspraak van Hof Amsterdam bevat op het eerste gezicht weinig verrassends. In lijn met eerdere rechtspraak oordeelt het hof dat een beroep op de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten voor het successierecht (thans: erfbelasting) hier geen kans van slagen heeft, aangezien de activiteiten van de bv ten tijde van het overlijden van de erflater, enig aandeelhouder, enkel uit de verhuur van een pand bestonden. Volgens vaste rechtspraak kwalificeert dit niet als het drijven van een onderneming als bedoeld in art. 2, lid 1, onderdeel d, Wet VPB 1969 waarnaar art. 35b, lid 2, aanhef en onder b, SW 1956 (oud) verwees (HR 9 juli 2010, nr. 08/05311, NTFR 2010/1802 met commentaar van Bom).

Wat…