Verjaring bij nonconformiteit en onrechtmatige daad
1. Inno/Sluis
Onlangs deed de Hoge Raad een intrigerende uitspraak inzake de reikwijdte van het in art. 7:23 lid 2 BW vervatte verjaringsregime: HR 21 april 2006, NJ 2006, 272 (Inno Holding Baarn BV/Gemeente Sluis).
In 1994 verkoopt en levert de gemeente Oostburg - inmiddels opgegaan in de gemeente Sluis - een perceel grond aan projectontwikkelaar Village Scaldia, onder afgifte van een schoongrondverklaring. Als de bodem verontreinigd blijkt, klaagt Village Scaldia bij de gemeente, waarna het terrein op kosten van de gemeente wordt gesaneerd. Later gaat Village Scaldia failliet. De curator cedeert alle vorderingen die Village Scaldia in dezen op de gemeente heeft aan Inno Holding. Eind 2000 spant Inno een procedure aan. Zij vordert een verklaring voor recht ‘dat de Gemeente toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming (...) en wanprestatie heeft gepleegd en onrechtmatig (...) heeft gehandeld door (...) te verkopen en te leveren bouwterrein bestemd voor de bouw van woningen dat later bleek dermate ernstig verontreinigd te zijn dat sanering noodzakelijk was’. Aansluitend verlangt zij een schadevergoeding ten belope van ruim twintig miljoen gulden.
2. Verjaring
Voor zover Inno’s vorderingen zijn gebaseerd op wanprestatie - toerekenbaar tekortschieten in conformiteit, art. 7:17 jo. 6:74 c.a. BW -, stuiten zij af op de verjaringsregel van art. 7:23 lid 2 BW. Village Scaldia heeft eind 1994 geklaagd, waarna de gemeente het terrein tot medio 1995 heeft gesaneerd. Het Hof overweegt dat deze sanering een erkenning van aansprakelijkheid oplevert, die de verjaring stuit (art. 3:318 BW). Zodoende is…