Vrijval HIR als de economische en juridische eigendom is verkregen na belangenwijziging
Samenvatting
Belanghebbende, een bv, houdt zich bezig met de instandhouding van monumentenpanden. Zij verkoopt in 2005 een onroerende zaak, waarmee zij een winst behaald van € 936.422. Zij vormt daarvoor een herinvesteringsreserve. Op 27 september 2007 sluit zij een obligatoire overeenkomst voor de koop van twee vervangende nieuwe onroerende zaken. De levering van de ene zaak vindt plaats op 28 september 2007, om 14.45 uur, en de levering van de andere onroerende zaak vindt plaats op 18 januari 2008. Op 28 september 2007, vóór 14.45 uur, worden alle aandelen in belanghebbende geleverd aan Y Beheer bv. De inspecteur is van mening dat de HIR in 2007 moet vrijvallen. Rechtbank Noord-Nederland is van oordeel dat belanghebbende ten tijde van de obligatoire overeenkomst nog niet over de economische eigendom van de nieuwe onroerende zaken beschikte. Afboeking van de HIR op de aanschaffingskosten ten tijde van die overeenkomst is niet mogelijk. De HIR bestond nog op het moment van de belangenwijziging op 28 september 2007, zodat op basis van art. 12a, lid 1, onder a, Wet VPB 1969 de HIR aan de belastbare winst moet worden toegevoegd.
(Beroep ongegrond.)
Commentaar
Centraal in deze casus staat de vraag op welk moment de HIR is opgehouden te bestaan. De bij die beoordeling in aanmerking te nemen momenten zijn die van de aankoop en/of levering van de vervangende onroerende zaken en het moment waarop het uiteindelijk belang in de belastingplichtige in belangrijke mate is gewijzigd.
Het aankooptijdstip van de (twee) vervangende onroerende zaken stelt de rechtbank op 27 september 2007. De levering…