Naar de inhoud

Waardering verplichting tot levering juridische eigendom

Verwijzing

(FBN 1994, 110)

A BV draagt de economische eigendom van een pand over aan B BV. De koopprijs wordt terstond geïnd. Eerst op verzoek van B zal de juridische levering plaatsvinden. A laat het pand tegen de boekwaarde op haar balans staan, maar schrijft hierop niet meer af. De leveringsverplichting wordt door A op de balans gepassiveerd tot op het bedrag van de ontvangen koopsom voor de economische eigendom; er is geen boekwinst aan de jaarwinst toegevoegd.

Het Hof en de Hoge Raad bevestigen het standpunt van de inspecteur dat de winstneming niet mag worden uitgesteld tot op het moment van de juridische levering van het pand. De waarde van de verplichting tot levering kan worden gesteld op de boekwaarde.

Voor het Hof betoogt A dat - nu de boekwinst op grond van de zogenoemde foutenleer is toegevoegd aan het oudste jaar waarvoor de aanslag nog niet vaststaat (1987) - rekening moet worden gehouden met de gederfde vermogensaftrek. Het Hof verwerpt deze stelling. Tegenover dit nadeel staat immers een liquiditeits- en rentevoordeel.

De Hoge Raad overweegt dat het de inspecteur in beginsel vrijstaat om, uitgaande van een juiste waardering van de balanspost, de winst te berekenen en het dientengevolge tot uitdrukking komende waardeverschil aan 1987 toe te rekenen. Indien het herstel van de in het verleden gemaakte fout op deze wijze voor de belastingplichtige tot nadelige gevolgen leidt, dient een redelijke tegemoetkoming te worden geboden, hetgeen mede kan inhouden dat de gederfde vermogensaftrek alsnog in aanmerking wordt genomen.

Nu het Hof heeft vastgesteld dat er geen nadeel is geleden, kan dit oordeel dat van feitelijke aard is, in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst.

HR; 21 september 1994; nr 29765

Wetgeving
Jurisprudentie
Officiële publicaties
Europese regelgeving
Soort nieuwsOverig
Publicatiedatum04-10-1994
Nummer1994/0268