Naar de inhoud

Wetsvoorstel beperking huwelijksgoederengemeenschap (2016.12.2004)

In Echtscheidingsbulletin 2014, nr. 82 heeft Zonnenberg een zevental kritische kanttekeningen geplaatst bij het initiatiefwetsvoorstel Beperking gemeenschap van goederen (Kamerstukken II 33 987). Thans bespreekt auteur de wijzigingen die in de zomer van 2015 door de initiatiefnemers in het wetsvoorstel zijn aangebracht (Kamerstukken II 33 987, nr. 10 en 11) naar aanleiding van kritische opmerkingen in de literatuur.

Het bewijsvermoeden van art. 1:94 lid 8 BW (ontwerp) is aangepast: een bewijsvermoeden ten aanzien van schulden is toegevoegd.

In de opzet van het oorspronkelijke wetsvoorstel vielen alle ten huwelijk aangebrachte goederen en schulden niet in de beperkte gemeenschap van goederen. In de literatuur is opgemerkt dat teveel verschillende vermogens hiervan het gevolg is: twee privévermogens wegens aangebracht vermogen van beide echtgenoten, vermogen dat tot de beperkte wettelijke gemeenschap van goederen behoort alsmede ten huwelijk aangebracht vermogen dat reeds gemeenschappelijk eigendom was van beide aanstaande echtgenoten. Dat laatste vermogen blijft weliswaar privévermogen, maar vormt een eenvoudige gemeenschap in de zin van afdeling 3.7.1. BW. Het wetsvoorstel is daarom aangepast: vermogen dat beide echtgenoten voor het huwelijk al gezamenlijk in eigendom hadden valt óók in de beperkte gemeenschap van titel 1.7. BW.

Art. 1:96 lid 3 BW (ontwerp) kent een recht toe op de helft van de executieopbrengst en een overnamerecht van gemeenschapsgoederen ten behoeve van de echtgenoot-niet-debiteur indien een privécrediteur van de echtgenoot-debiteur zich gaat verhalen op goederen van de gemeenschap. Daarmee beoogt de wetgever te voorkomen dat een gemeenschapsgoed geheel wordt uitgewonnen om een privéschuld te voldoen. Het wetsvoorstel beperkt deze rechten thans tot verhaalsituaties buiten faillissement.

Het oorspronkelijke voorstel met betrekking tot ondernemingswinsten van privéondernemingen is eveneens aangepast. In plaats van ‘overwinst’ komt een redelijke vergoeding ten goede van de beperkte gemeenschap als resultaat van de inspanning van een echtgenoot ten behoeve van vermogen dat niet tot de beperkte gemeenschap behoort (art. 1:95 lid 4 en 5 BW, ontwerp). Auteur verwacht dat op dit punt veel rechtsonzekerheid zal ontstaan in de toekomst. Wat is namelijk een redelijke vergoeding?

L.H.M. Zonnenberg, EB, 10, 2015, nr. 87, p. 181 e.v. (MK)

Wetgeving
Jurisprudentie
Officiële publicatiesKamerstukken II 33 987
Europese regelgeving
Soort nieuwsWetgeving
Publicatiedatum24-03-2016
Nummer2016/0220